‘Wanneer zag je Jonas voor het eerst?’ Dokter Meijer kijkt over de rand van zijn bril op uit mijn dossier. Zijn groene ribbroek trekt op langs zijn over elkaar geslagen benen. Dunne witte mannenbenen in beige sokken. Dokter Meijer kucht.
‘Een maand of drie geleden’, zeg ik. ‘In de Stadsschouwburg.’ De dokter laat een stilte vallen. ‘Ik zat in de zaal en hij op het balkon. Vlak voor het licht uitging lachten we naar elkaar. In de pauze kwam hij naar me toe om te zeggen hoe jammer hij het vond dat de voorstelling begon.’
‘Was je alleen?’ Ik knik. ‘Doe je dat vaak, in je eentje uitgaan?’ Ik weet nu al waar dit gesprek naartoe gaat. Voorheen ging ik natuurlijk met Rik. Maar Rik is verliefd geworden op die hoeresloer van Bodypump. De ploert. ‘Nee’, zeg ik. Opnieuw die ‘gestaltige’ stilte. ‘Ik ging altijd met mijn ex. De kaarten had ik al voordat het uitging en uiteindelijk besloot ik alleen te gaan. Was wel een soort overwinning.’ Voor de grap span ik mijn spierballen. ‘Ik heb geen kerel nodig!’
‘En toch werd je die avond verliefd op Jonas…’ Ik laat mijn armen zakken. Wat dokter Meijer bedoelt is dat ik Jonas die avond heb gecreëerd om de lege stoel naast me te compenseren. Maar dat zegt hij niet. ‘Tja, de liefde kun je niet sturen hè’, gooi ik er lafjes tegenaan.
‘Lene, weet je waarom je hier bent?’ Ja, dat weet ik. Afgelopen zondag heb ik mijn ouders over Jonas verteld. Dat hij onzichtbaar is enzo, en dat ik eigenlijk de enige ben die hem kan zien. Nou had ik heus niet verwacht dat mijn ouders het meteen zouden snappen. Dat zou pas echt gek zijn. Maar ik had op zijn minst gehoopt dat ze het zouden proberen. Helaas, mijn moeder begon eigenlijk meteen te huilen en mijn vader begon te Googlen op ‘crisislijn’. Dezelfde middag zat ik hier.
Ik zeg: ‘Mijn ouders denken dat ik waanbeelden heb.’ ‘En wat denk jij?’ vraagt dokter Meijer. Nou, niet natuurlijk. ‘Ik denk… eeh…wéét dat er mensen zijn die door niemand worden gezien.’ Ik probeer dokter Meijer uit te leggen dat iedereen onzichtbaar kan worden. Als je maar voldoende genegeerd wordt, er niet mag zijn als het ware, verdwijn je vanzelf. Zou hij toch interessant moeten vinden. ‘Er zijn heel veel mensen die onzichtbaar zijn’, vertel ik, ‘alleen…. tja, dat ziet niemand dus.’ ‘Jij wel’, zegt dokter Meijer. Ja, ik wel.
Jonas vertelde me al gauw dat alleen ik hem zag. Dat hij zo verbaasd was geweest toen ik teruglachte die avond. Het verwarde me. Eigenlijk dacht ik zelf ook wel even dat ik gek was geworden. Maar Jonas was mooi en lief en grappig en uiteindelijk beseften we dat het gewoon voorbestemd moest zijn. De onzichtbare man en de vrouw die oog voor hem had.
Er brak een bizarre tijd aan. Zo verliefd, maar alles in het verborgene. Al die keren dat mijn vriendinnen vroegen of ik soms iemand had ontmoet. Ze zagen me zo weinig en ik was steeds zo vrolijk. Ik kon het wel uitschreeuwen: ‘Ik heb de leukste man ter wereld ontmoet!!’ maar hield mijn mond. Ze zouden hem willen leren kennen, of tenminste willen weten wat voor werk hij deed. Wat zeg je dan? Mijn vriend voorziet in zijn eerste levensbehoeften binnen een netwerk van andere onzichtbaren? Laat maar.
We bleven gewoon veel in mijn huis- en slaapkamer. Uren praten, lachen, lezen, vrijen. Eigenlijk had dat genoeg moeten zijn. Maar die stomme neiging van me om altijd maar alles uit te moeten spreken, leidde uiteindelijk tot het gesprek met mijn ouders afgelopen zondag.
‘We willen je graag een tijdje hier houden’, zegt dokter Meijer. ‘Je krijgt medicijnen die je helpen alles weer even op een rijtje te krijgen.’ Mooi gezegd dokter. Ze heeft ze duidelijk niet allemaal op een rijtje.
Ik word teruggebracht naar ‘mijn kamer’. Het is een soort mini-studentenkamer. Een bed, een bureau, een kast en een raam dat de illusie lijkt te willen wekken dat je hier op elk gewenst moment naar buiten kan stappen. Maar het raam kan niet open en is van hard onbreekbaar plastic.
Ik mag bellen. ‘Jonas?’ ‘Liefie, waar zit je!?’ Ik zeg hem dat ik ben opgenomen. ‘Je ouders?’ ‘Ja.’ Hij zucht. ‘En nu?’ ‘Ik moet hier blijven en medicijnen slikken tot je weg bent.’ Ik schrik van mijn eigen woorden. Wat nou als ik me vergis? Wat als Jonas inderdaad niet echt is en verdwijnt als ik die pillen slik. ‘Liefje. Ik wil je niet kwijt.’ zeg ik.
Voor de plastic glazen deur van het telefoonhok verschijnt een meisje. Ze kauwt op haar haar en tekent met de natte pluk op het raam. Duidelijk zo gek als een deur. ‘Ik mag nu bellen’, zegt ze. ‘Ik moet ophangen, Jonas. Ik hou van je.’ ‘Het komt allemaal goed’, antwoordt hij.
Die nacht droom ik van Jonas. Hij is boos op me. Vindt dat ik te weinig weerstand heb geboden tegen mijn opname en de medicijnen. Hij zegt dat ik hem verloochen. Als hij tegen me schreeuwt dat hij me nooit meer wil zien, vallen er gaten in mijn lijf. Ik besef dat ik onzichtbaar word en schrik wakker.
Jonas zit op mijn bed. Oké, het is officieel, ik ben gek! Hij kan hier niet echt zijn. Voordat ik wat kan zeggen, brengt hij zijn vinger naar zijn lippen. ‘Ssst. Ik kom je halen.’ ‘Maar…eeh, wat?’ ‘Onzichtbaarheid heeft ook zijn voordelen, Lene. Ik ben met een nachtverpleegkundige naar binnen gekomen. Toen ze televisie zaten te kijken kon ik vrij gemakkelijk de sleutels pakken.’ Dan kijkt hij me indringend aan. ‘Onze liefde kan hier niet meer bestaan. Zodra je maar de indruk zou wekken dat je me nog zag, zou je weer opgesloten worden. Laten we samen weggaan. We zien wel waarheen, als ze jou er maar niet kennen.’ Ik knik, weet meteen dat dit onze enige kans is.
Jonas gaat voor. Hij kijkt om de hoek van de deur en gebaart me mee te komen. Samen sluipen we door de donkere stille gang. Ik ben nog nooit zo bang geweest. Dan verschijnt plotseling een hoofd achter het raam van één van de kamerdeuren. Het is het meisje dat op haar haar kauwt. Godver, shit, we zijn erbij! Er verschijnt een grote grijns op haar gezicht. Knikt ze nou naar Jonas? Ze draait zich om en verdwijnt in het donker.
Aan het eind van de gang kijkt Jonas weer eerst om de hoek. De zusterpost en dan de deur naar buiten. Ik moet mijn hand voor mijn mond slaan om de angstige klank in mijn keel te onderdrukken. Jonas glimlacht geruststellend en fluistert me toe: ‘Ik ga eerst en zet de deur op een kier. Als ik dat zacht doe, hoort niemand het. Dan kom jij. Op het moment dat je bij de deur bent en hem verder open doet, moet je snel zijn. Zodra ze dat door hebben, breekt de pleuris uit.’
Ik word bijna niet goed. Sta ik hier toch eigenlijk min of meer in mijn eentje in mijn nachtpon op de gang van een gesloten inrichting. Wat moet ik doen als iemand me nu ziet? Jonas begint te lopen. Achter de ruggen van de TV-kijkende verpleegkundigen langs, naar de deur. Hij steekt de sleutel in het slot en draait zachtjes, heel zachtjes het slot open. De klik die dat teweeg brengt klinkt in deze angstige stilte als een donderslag, maar niemand kijkt op. Jonas wenkt me. In gedachte begin ik terug te tellen van drie naar één, maar bij twee lijkt het plotseling het goede moment. Ik ren op mijn tenen naar de deur. Yes! Nu een klein stukje verder open… Ik sta buiten. Onder het afdakje staan we even stil en kijken elkaar lachend aan. ‘Nu!, zegt hij. Ik zet mijn linkervoet in de sneeuw en begin te rennen.