Kon ik scheuren dichten,
dan schreef ik alleen nog
over rood gegoten wanden.
Ik kalkte torenhoge woorden
in stevig vocabulaire.
Ik pleisterde zijn wonden
met vloeiende strofes.
Voegwoorden,
die stolden in het staal.
Zachte prevels goot ik in de leemtes:
‘Niet breken nu. Ik houd je overeind.’
En als de Jaap gedicht was,
dan schuurde ik zijn huid op,
lichtjes. Vier maal
en dan heel even niets.
Zo wist ik zeker
dat iedereen weer thuiskwam.
Mijn stad aan zijn voeten
is nergens zonder hem.
Door nalatigheid van Rijkswaterstaat staat onze geliefde Lange Jaap op instorten. Direct nadat het nieuws bekend werd, vroeg de Helderse Courant mij diezelfde middag nog een gedicht te schrijven. De urgentie voelde alsof ik de Jaap eigenhandig hoog moest houden.