Mijn stad aan zee

Mijn stad aan zee
is een oorlogsmonument.
In dit moment van stilte,
maar eigenlijk altijd.
Verleden tijd verzilt
in grijs beton.

Ziet u dat winkelpand, mevrouw?
En dat flatgebouw,
beschimpt om hoekigheid?
Het is weerbaarheid.
Geschiedenis.
Elke steen een ode
aan wat niet meer is.

Zo’n 150 keer, meneer.
Geen stad zo vaak getroffen
en onovertroffen
wederopgebouwd.

Ziet u dat kantoor daar?
Het kwam in plaats van een café
waar lang geleden meisjes
dansten met matrozen,
een vrijer kozen
die nooit terugkeerde van zee.
En daar? Daar woonde ooit
een onbezorgd gezin.
Nu een herinnering in struikelsteen
voor winkelend publiek.

Ik hoorde dat hier een vader stierf
tijdens het groot bombardement.
Zijn achterkleinzoon kreeg zijn naam.
Mijn stad aan zee
is een oorlogsmonument,
om stil te staan
bij wat er werd verwoest.
En mag ik u vragen,
meneer, mevrouw,
dan in ogenschouw te nemen
dat ook de vrijheid waarop we bouwden
ons onderhoud behoeft.

‘Mijn stad aan zee’ werd geschreven op verzoek van de Helderse commissie 4/5 mei. Ik droeg het voor tijdens de dodenherdenking van 2022.

Zo ging het niet

Ik had eerder aan jouw dood gedacht.
Niet omdat ik die verwachtte,
of ook maar ergens op was voorbereid.
Het ging me om de tijd
en hoeveel ons was gegeven.
Het was simpelweg de angst het langst
en zonder jou te moeten leven.

En als ik dan jouw dood bedacht, (sluimerzacht,
je hand in die van mij
en omringd door wie je liefde)
dan was het niet voorbij
voordat alles was gezegd.
Je stierf pas echt
als de laatste eer bewezen was.

Een volle kerk, een volle zaal,
tientallen verhalen en na afloop
koffie met warme knuffels.
Een koor zou van je zingen
en we lachten tot we huilden
om wie je was geweest.
Het leven is een feest
en wij
zouden je vieren.

Maar zo ging het niet. Het verdriet
te groot voor besloten kring
en de troost op anderhalve meter,
hing de dood zo’n beetje tussen ons in
en niemand wist precies
hoe je die moest dragen.
Dus we douwden de rouw voort,
ontilbaar, onstilbaar,
in kringetjes door de dagen,
tot we een plek vonden
om eindelijk bij je stil te staan.

Hier,
een ratelpopulier
ritselt elke dag
jouw naam.

Ter nagedachtenis aan de Jutters die ons ontvielen door corona, werd in het Helderse Timorpark een boom geplant. De gemeente vroeg me voor te dragen tijdens de herdenking en onthulling van de plaquette.

Kennis en vrienden. Een dankwoord aan de docenten van de Volksuniversiteit

Er was nog zoveel dat ik wilde leren.
Niet wat moest of werd getoetst,
geen examens meer te halen,
maar mijn hart op.
Ik wilde weten wat de afstand was,
van Proxima Centauri tot de aarde,
de waarde van een lichtjaar kennen
en hoe een ster ontploft.
De belofte van nieuwe kennis,
trok aan mij.
Vrij van alles, wilde ik tot me nemen.
Niet verplicht of nodig voor een test,
ik wilde op mijn best zijn,
in wat mij echt nog interesseerde.
Ik leerde Zweeds,
steeds een beetje beter.
Jag älskar dig was het eerste dat ik zei.
Mijn uitspraak was nog niet bra än,
maar ’t gaf niet; ze hield ook van mij.
Er was nog zoveel dat ik wilde kennen,
kunnen ook, in kannen, kruiken, pannen.
Ik wilde koken voor twaalf man
en ze versteld doen staan.
Ik ben op les gegaan en waagde mij
later nog aan kunstgeschiedenis.
Ik leerde wat neoclassicisme is
en wat de renaissance.
Natuurlijk pakte ik ook nog Frans,
om Sartre in zijn eigen taal te lezen,
maar meer nog voor een zomerdag
op vakantie in Bretagne.
De lucht oranje, een terras,
mijn zelfbestelde glas
en de wetenschap dat ik me redden zou.
Ik vertrouw erop
dat het nooit te laat is,
iets nieuws te proberen en daarna weer.
Maar elke keer leerde ik meer,
dan waarvoor ik was gekomen.
Nieuwe mensen kennen
en wat nou strikt genomen
de betekenis van leerkracht is.

De Helderse Volksuniversiteit bestond 75 jaar. Het bestuur vroeg me iets te schrijven voor de docenten.

Jaap

Kon ik scheuren dichten,
dan schreef ik alleen nog
over rood gegoten wanden.
Ik kalkte torenhoge woorden
in stevig vocabulaire.
Ik pleisterde zijn wonden
met vloeiende strofes.
Voegwoorden,
die stolden in het staal.
Zachte prevels goot ik in de leemtes:
‘Niet breken nu. Ik houd je overeind.’
En als de Jaap gedicht was,
dan schuurde ik zijn huid op,
lichtjes. Vier maal
en dan heel even niets.
Zo wist ik zeker
dat iedereen weer thuiskwam.
Mijn stad aan zijn voeten
is nergens zonder hem.

Door nalatigheid van Rijkswaterstaat staat onze geliefde Lange Jaap op instorten. Direct nadat het nieuws bekend werd, vroeg de Helderse Courant mij diezelfde middag nog een gedicht te schrijven. De urgentie voelde alsof ik de Jaap eigenhandig hoog moest houden.

Wie niet waait die niet wind

Hoe hard ik fietsen kan, leerde ik pas
in een studentenstad, de lente had mijn jas geopend
en de kou uit de lucht verdreven.
Heel even had ik mij afgevraagd of ik in z’n één
of twee zat, het fietspad pas geasfalteerd was
of dat de mensen hier gewoon langzaam reden.
Maar ik had mijn thuisstad in de benen.

De derde verstelling, een hellingproef,
zelfs op vlakke wegen. De wind tegen is het uitgangspunt,
als je harder kunt, heb je haar bij gratie één keer in je zij.
Ze hoort erbij. Haast had ik haar voor lief genomen
en zelfs verketterd op de Langevliet.
Ik wist nog niet hoe richtingloos
ik zonder haar zou zijn.

Altijd vol op de pedalen,
je kunt een vrouw wel uit de wind halen,
maar de wind niet uit haar haar.
Geef me tegenwicht, een evenwicht.
Lucht, een zucht waar zonne-uren
en de dagen duren tot de Jaap het overneemt.
Ik ben ontheemd zodra ze ligt,
een fietser in niets en veel te ver van huis.

Ode aan het Landschap

Het zijn mijn voeten denk ik.
Het zijn mijn voeten die zachtjes wegzakken,
mijn hakken, net iets dieper dan mijn tenen.
Hoe vaak mijn schoenen al verdwenen
in zacht moerassig dras.
Het is het zinken denk ik,
Het inklinken,
het landschap in mij,
de klei in mijn lijf, ik blijf
waar de Wanderlust in rust verwordt
en ik de kust weer vond.
Ik ben een zuster van de brakke grond.
Nergens is het zout zo zoet als hier.
Als een bodemdier
draai ik mij vast in slik
totdat ik zelf het landschap word.
O, de duinen, kwelders, de struwelen,
het fluwelen rieken van de nachtorchis,
waar de geschiedenis zich bunkert
tussen helmgras.
Het ooit zo zompige Koegras, de polder.
O, de Nollen, het eeuwig rollen van stapelwolken,
een glooiende savanne en het fluiten
Van de Wint door cortenstaal.
Hier wordt de natuur verhaald
en in sculptuur vertaald totdat ze opgaan
in elkaar.
Ik wil daar zijn, ik wil haar zijn,
een tapuit, een brem, een konikpaard
om in de zachte aard
van dit landschap te verdwijnen.

Citymarketing Den Helder vroeg me een ode te schrijven aan het landschap. 

Orde van grootte

Ik heb gepoogd het te bevatten.
Het aantal huizen, maal de gezinnen,
gedeeld door smart.
Keren de jongens nooit weerom
en dat dan door de wortel van het kwaad.

Ik heb geprobeerd me iets voor te stellen,
de schade op te tellen
en rekening te houden met de factor tijd
die wonden heelt,
halveert, vierendeelt wellicht,
maar hier hoogstwaarschijnlijk
een oneindige breuk zou blijken.
Onmogelijk te vergelijken
met een orde van grootte die ik kan overzien.

Ik ken de oorlog niet,
niet anders dan wat me is verteld
en wat ik mij had voorgesteld
bij dat wat onvoorstelbaar is.
Ik herinner me wel stapels schoenen
in korrelig zwart-wit en van een film uit Hollywood.
Mary-Janes vooral en laarzen met dunne veters,
waarin niemand nog zou dansen.
Ik berekende mijn overlevingskansen,
met inachtneming van mijn geloof, geslacht
en hoe moedig ik zou zijn,
maar liep vast op de onbekende grootheid
van een mens in nood.

Ik probeerde te begrijpen
wat mijn opa had gezien,
maar verzwegen lag
tussen zijn beroemde circusverhalen
en de trapeze-act op meer dan 100 meter.
Ik wist wel beter,
mijn opa was een komediant.
Voor volk en vaderland
een zelfbedachte acrobaat.
Wat hij werkelijk in die jaren deed,
vroeg duizend keer meer moed
dan een sprong uit de nok van een circustent.
Oranje boven.
De waarheid bleek van alles het moeilijkst te geloven.

En dat allemaal bij elkaar, weet ik nog steeds niet
wat de maat der mensen is
als het leed onmetelijk en de stilte oorverdovend
klinkt tegen een monument
voor hen die vielen.
Hoeveel dan precies en telt het overleven niet minstens zo zwaar?
Ik ken de oorlog niet
en zal het nooit bevatten,
maar als ik hier mag staan om dat te zeggen,
dan weet ik precies hoe groot mijn vrijheid is.

‘Orde van grootte’ werd geschreven op verzoek van de Helderse commissie 4/5 mei voor de herdenking van 2021. 

Ze wacht

Ze wacht.
Ze zwijgt op een Nieuwe Diepte,
verzandt, klinkt in,
kraakt vertraagd, behoedzaam,
scheurt waar niemand het hoort.
Haar scheepshuid bladdert,
terwijl de rust roestig entert.

Stille wateren hebben Haakse gronden.
De Helsdeur geopend onder het oppervlak.
‘Kom maar’, zong het. ‘Zet koers. Vaar wel.’
Nacht en ontij maakten af,
wat al op voorhand lag beklonken.
Verzonken
in een laatste land om te bezeilen.

Een zandloper vult zich, loopt leeg,
ontdekt wat bedekt lag
en laat rondhout herrijzen als palmbomen in de woestijn.
Bedelft opnieuw, schuurt, zout op,
verweert, breekt af, keert weer,
tot een man zich achterover laat vallen
en afdaalt.

Ze had op hem gewacht,
haar geheimen bewaard in de krochten
van haar buik. Had geduld gehad,
was vervuld geraakt
van nieuwe bewoners, sedimenten,
de elementen hadden haar geruwd,
haar naam volledig weggevaagd.
Maar hij vond haar,
hij vond haar de mooiste die hij ooit had gezien.
Aan hem gaf ze prijs,
hoe de tijd haar was vergaan.

In juli 2021 startte Het Reddingmuseum haar nieuwe expositie ‘Gezonken Reddingen’. Deze expo gaat over het verraderlijke gebied De Haaksgronden en de vele honderden schepen die er zijn vergaan. ‘Gezonken Reddingen’ vertelt de boven- en onderwaterverhalen van zeven bijzondere wrakken. Ik opende de expositie met ‘Ze wacht’. 

Sporen

We hadden week na week
een zalig zinloos lopen struinen,
de straten afgeschuimd,
op zoek naar alles. Naar niks in het bijzonder.
Koopavonduren.
We streken neer (met een diepe zucht),
de slenter in de spillebenen, plastic tasjes
en de stad aan onze voeten. Rond ons de reuring,
dronken we chocomel met uitzicht,
vooruitzicht
op wat er nog mocht komen. Alles kon.
In ons liet een paddenstoel de sporen na,
waarop we zouden groeien.

In juni 2021 ging het beeldbepalende gebouw ‘De Paddenstoel’ tegen de vlakte om plaats te maken voor nieuwbouw. De Paddenstoel was jarenlang in gebruik geweest als het restaurant van V&D. Woningstichting/Helder Vastgoed vroeg me om afscheid te nemen en vooruit te blikken.

Song of a sea city siren

So, I’m half mermaid.
From my mother’s side – my dad was a sailor –
and only from the waist up.
Nobody can see.
I inherited my father’s legs.
Lucky me.
And the only tail I have,
is the one to tell.

Now, blood is thicker than water.
as they say.
But try pumping the latter
through your veins.
The ocean runs inside me.

I have a salt encrusted heart,
cured
to never go bad, to never get hurt.
Not even the pirate
who tried to steal it,
tide after tide after tide,
waving at me from his galleon
as I stand ashore,
my dress drip drip drip dripping,
drops being absorbed into the sand,
was ever man enough spoil it.

And as I stand before you,
again: lucky me, for having legs and a voice –
not all mermaids have the privilege,
nor the honour -,
I want to ask you, ‘Ocean Leaders’
take good care of her.
I know you will, I know you want to,
my blood is your blood,
we share the same salty veins and
ever windy hair.
But she has given so overflowingly,
that it’s easily forgotten,
she is not ours to take.

My ocean view,
my outlook on everything blue,
is a simple one.
Half mermaid, half sailor,
I’ll sing you a song, yoho.

Please, think of her first,
before anything other.
She is your own blood,
she is our own mother.
May we treat her as such,
and she will always provide,
curing our hearts
tide after tide.

In mei 2021 vond in Den Helder EMD plaats, the European Maritime Days. Een internationaal congres over blauwe economie. ‘Song of a sea city siren’ kwam voort uit het verzoek de Ocean Leaders toe te spreken met een gedicht.