Ze sprong niet en had niet de val gekozen.
Ze liet zich, uit het raam, als van de rand van het zwembad,
behoedzaam in de diepte zakken.
Eerst een teen, toen een been, een echt scharnierend kniegewricht,
terwijl een rilling steeds één centimeter vóór op de kou,
optrok richting haar hart.
Alsof een langzaam gewennen het sterven zou verlichten.
Het speet mij.
Dat ik haar wilde. Dat ik aan Sinterklaas én aan God gevraagd had
of ik haar mocht, terwijl ik heus wel wist dat God voor noodgevallen was.
Dat mijn zusje en ik samen moesten doen,
aan haar trokken tot zij het hoofd en ik het lijf en uiteindelijk niemand
haar helemaal kreeg. Dat we haar haar,
ruw met lange roze tanden hadden ontklit, geknipt,
haar benen uiteen hadden gedraaid om haar op een paard te duwen,
of op Ken. Haar plastic tegen het zijne drukten
en haar ontkleed en half onder het bed achterlieten, omdat we moesten eten.
Een frisgetrokken glimlach tot wij de kamer hadden verlaten.
Daarna het raam.
Het spijt mij
dat een behoedzaam zakken niks verlicht had,
dat Barbies niet breken, maar buigen
en slechts gehavend terugveren in selfiestand.
Dat God niet bestaat, ook niet voor noodgevallen
(juist niet voor noodgevallen).
Het spijt me
van het slijk. Van het sleuren,
het smalend toetsenborden
tot je steeds verder onder het bed geraakt.
En dat we alles mogen vinden,
terwijl niemand je nog zoekt.
In april en mei 2021 mocht ik deelnemen aan een poëziewerkplaats onder leiding van Ester Naomi Perquin. Voor de opdracht ‘publiek figuur’ koos als onderwerp Samantha de Jong, betere bekend als Barbie.