Soms zie ik je vallen,
achterover (altijd tegen)
en in vertraging.
Maar zelfs in de herhaling
kan ik niet voorkomen
dat je gaat.
Een glazen wand
van 109 mijlen dik.
Je blik
op oneindig
en allang niet meer op mij.
Straks raakt je rug het water
en kijk ik toe
hoe je winterjas zich volzuigt
(te zwaar om nog te dragen)
en je gympen in het slik.
Stokt mijn adem tot ik stik.
(Niet meevallen nu,
wachten, op de kant
tot je weer met beide benen.)
Ik sla nog één keer op het glas,
en weet hoe tevergeefs.
Wie niet horen wil, maar voelen
dat je leeft
en langzaam naar de diepte zakt.
Als je me nodig,
had je mijn hand allang geroepen
en mijn naam gepakt.