Op mijn tenen door een zee van bloemen
zoemde een kist langzaam dichter
bijen dacht ik,
maar ik wist mijn vader.
Kwam het zoemen nader,
terwijl ik net geen stelen knakte,
maar misschien wel een beetje
op een lint ging staan
(Oh mijn lieve papaatje,
zeg het niet tegen mamaatje.
Ik zal zoet naar school toe gaan)
en vlug een ander pad koos.
Ik wilde niet.
De bijen zoemden koud
en ik zag zijn handen al.
Over rozen ging ik
en langs een mand vergeet-me-niet.
Natuurlijk niet.
Onder mijn voeten kraakte folie
en in mijn neus prikten lelies
toen een harde tik de zwerm verjoeg.
(Mijn vader was weer even koud genoeg,
De thermostaat zou stilte spoedig weer verstoren.)
Eenmaal aan het eikenhout
zag ik hoe de bijen zijn ogen
met was hadden gesloten,
hij zijn ziel al was verloren
en dat zijn lippen waren dichtgeplakt.
Ik durfde niet te kussen.