Ik kan weer daar zijn.
Een café gemaakt van kerk.
Biechtdeuren
voor het buitenlands gedistilleerd
en een bankje voor vermoeide zielen.
Ik kan met jou aan de bar staan.
Mijn hand op je arm leggen
als ik om je schaterlach.
Ik voel je onder mijn vingertoppen
en ik zie je bandshirt.
Liefst te klein.
Ik hoor je praten,
een sleepje in je stem,
een wiebel in je lijf,
misschien heeft het er altijd al gezeten.
Een tegenritme. Kashmir.
En op een biecht
van buitenlands gedistilleerd
(of iets anders dat je eerlijker maakt dan de waarheid)
zeg je me dat je mij,
als ik niet met hem, natuurlijk…
maar even goede vrienden.
En toen de levens voortgingen,
ging het jouwe steeds de bocht om.
Denk ik.
Een cirkeltje van biecht
en bier en buitenlands gedistilleerd
en even goede vrienden.
Tot je een allemansvriend,
ieders gap,
een drinkebroer,
een vermoeide ziel werd
op een bankje.
Soms streek ik nog even naast je neer,
maar ik moest altijd weer voort.
Ter nagedachtenis van ons aller Gab(riël).