“Alle beestjes helpen”,
dacht het meisje.
Ze telde zwarte stippen
en verfde haar lippen
in vleugelrood.
Spotte met de dood
en koos een rouwjurk
in dezelfde kleur.
Het vloekte in de kerk.
“Lievebeest”,
dacht het meisje.
Zonder Heer.
(Als hij niet in haar geloofde,
dan ook niet andersom.)
“Morgen mooi weer”,
had ze geroepen
en ze liet haar hoop vervliegen.
“Softijs”,
dacht het meisje.
Zoals vroeger met hem.
De boosheid in zijn stem
toen ze haar hoorntje had verloren.
Het smaakte naar communie,
maar dat durfde ze niet te zeggen,
voor als God haar toch zou horen.
“Dodenmis”,
dacht het meisje.
“Omdat ik een dode mis.”
En ze beklom de kansel
om in schoon scharlaken.
haar gebed op te maken
voor een laatste eer.
Zonder Heer.
In de naam van de vader,
het meisje
het lievebeest.
Samen.