’t Is zo voorbij,
zei de man die mij in slaap bracht
en hij aaide mijn gezicht.
Nog voor ik hierom huilen kon,
ontwaakte ik in ander licht.
Een lege schoot,
een lege maag.
Ik kreeg een waterijsje
(maar wilde graag een meisje).
Een vrouw voelde mijn pols
en liet de tijd verstrijken.
Ze wachtte nog een poosje,
keek weer naar haar horloge.
Gebroken hartslag,
zo zou blijken.
Ze hing nog maar een zakje op.
Een oplossing van zout,
maar niet voor mijn verdriet.
Die had ze niet.
Ik zag de druppels sneller gaan.
Ze vulden slechts mijn tranen aan.
Terug op zaal mocht ik een kopje thee
en een zuster die me zei:
‘Ik weet het meis, ben net als jij.’
Met een handdoek en haar medeleven
stond ze na de douche al klaar
Ze omhelsde mij heel even
(of viel ik in haar armen?)
bij het drogen van mijn haar.