Als ik hier ga staan,
zo in de zon,
midden op het plein,
zou je me dan zien?
Wacht, ik klim op een ladder
in mijn panty en een rode jurk
en dan roep ik je.
Hoor je?
Ik steek een fakkel aan,
zo één voor noodgevallen
– dit is er één –
en dan zwaai ik.
Ik ga op één been staan
op mijn hoge hakken
op het laddertje
op de kinderkopjes
op het plein
en dan wiebel ik.
Er beginnen mensen te roepen
dat ik op moet passen.
Een vrouw gilt,
misschien ben ik het.
Ik verlies mijn evenwicht
en mijn waardigheid
als mijn haar vlam vat
en ik voorover
de trap afdaal.
Ik heb niks dan klinkers in mijn mond
als ik opkijk
en nog net zie hoe mooi
je jas over je schouders hangt.
Gelukkig, je hebt me niet gezien.