Weder op

Het komt wel goed, stad.
Adem door,
zucht je wind maar door de straten,
lucht je hart.
In de luwte ben je nergens.

Geluk schuilt in een stormhoek,
Houd die Kop hoog
en zet je schrap.
Je bent een stad om op te bouwen,
weder op te bouwen,
zoals je altijd hebt gedaan.

Winkelcomplex, appartementencomplex.
Minderwaardigheidscomplex gesloopt.
Afgebroken, afgevoerd,
ketsen de echo’s van oude laster
tegen nieuwe gevels af.
Laat maar waaien.

En ik weet het, lieve stad.
Het valt je zwaar nu.
Het beukte net wat harder dan gewoon.
Stormschade en -schande wijs,
ben je bestand.

Jutter, raap je moed bijeen.
Zoek het strand af, schop het schuim weg
en knarsetand het zand.
Windkracht is wrakhout slepen
tot je terugvindt wie je was.

‘Weder op’ is het eerste gedicht dat ik schreef als stadsdichter van Den Helder

Tegenritme

Ik kan weer daar zijn.
Een café gemaakt van kerk.
Biechtdeuren
voor het buitenlands gedistilleerd
en een bankje voor vermoeide zielen.
Ik kan met jou aan de bar staan.
Mijn hand op je arm leggen
als ik om je schaterlach.
Ik voel je onder mijn vingertoppen
en ik zie je bandshirt.
Liefst te klein.
Ik hoor je praten,
een sleepje in je stem,
een wiebel in je lijf,
misschien heeft het er altijd al gezeten.
Een tegenritme. Kashmir.
En op een biecht
van buitenlands gedistilleerd
(of iets anders dat je eerlijker maakt dan de waarheid)
zeg je me dat je mij,
als ik niet met hem, natuurlijk…
maar even goede vrienden.
En toen de levens voortgingen,
ging het jouwe steeds de bocht om.
Denk ik.
Een cirkeltje van biecht
en bier en buitenlands gedistilleerd
en even goede vrienden.
Tot je een allemansvriend,
ieders gap,
een drinkebroer,
een vermoeide ziel werd
op een bankje.
Soms streek ik nog even naast je neer,
maar ik moest altijd weer voort.

Ter nagedachtenis van ons aller Gab(riël).

Drup

Het venster lekte.
Pijpenstelen wekten mij
als een drup drup druppende
onheilsbode.
Morsend code
langs de vensterbank.
Met badstof en gegodvertyfus,
redde ik wat me lief is
van de verdrinkingsdood.
De watersnood
afgewend en het lek
gedicht.

Draaglijk

Ik had mijn kleren
koud
over de stoel gelegd.
De mouwen gevouwen
als armen
voor een bezwaard gemoed.
De plooien gladgestreken,
alsof ik ze na vannacht
opnieuw zou kunnen dragen,
terwijl ik nu al wist
dat ze morgen
nog veel te veel
zouden ruiken naar vandaag.
Ik wilde je afschudden.
Mijn haar afgooien,
waar je in zat.
Mijn huid afstropen,
waar je onder.
Alles op de stoel
in de hoop dat ik het morgen
nog één keer
aan zou kunnen.

Het ging niet meer.

Gebruiksgemak

Accepteer alles.
Klik.
Vergeet wat noodzakelijk wordt geacht,
aanvaard alle.
Verzet je niet
en verbeter je ervaring.
Accepteer het gewoon.
Hulp
Cash
Een grote bek
Jezus Christus
De putten in je kont.
Aanvaard mijn excuses
en dat je niet zijn type bent.
Leg je neer
bij iemand anders
en bij de oneerlijkheid van het bestaan.
Ontvang nu 1000 euro in bitcoin
en het maximale aantal gasten.
Ga akkoord met de voorwaarden
en accepteer dat het nooit meer goed komt.
Het kan zo makkelijk zijn.
Waarom stoppen bij de koekjes?

Maat 38. En een half

Een meisje wankelwiegt haar heupen
op haar nieuwe hoge hakken.
De ongemakken
op de aankoop toe,
want voor hetzelfde geld
– 40 euro bij van Haren –
liep ze nu op hagelwitte gympen,
zonder blaren,
langs een overvol terras.
Maar dan zou niemand zien
dat ze al best volwassen
voor haar leeftijd was.
Stomme Adidas.
Ze moet gewoon heel voorzichtig
evenwichtig,
hielen lichten
en elke stap
op de klikklak richten.
Spijt doet meer pijn,
als je eraan toegeeft.
Bijna thuis.

Plan

Ik had het bed opgemaakt
en mijzelf zo mooi als ik kon,
voor het geval dat je zou blijven.
Ik had me levende lijven
voorgesteld en jou op een zeker moment
aan mijn ouders.
Want zo moest het gaan.
Ik zou voor je staan
met de bravoure
van zeven lustiglieve hoeren
en jij zou onder mijn indruk zijn.
Ik onder jouw huid.
Maar ik struikelde
over woorden en
de zin
verging mij toen mijn lip
een sterk stalig bloeden zou.
Je trok je hand terug
in je mouw
en depte zachte vlekken
in je kobaltblauwe overjas
tot het over was
en er niks meer van mijn plan.

Hiernanogmaals

Als de nachten vallen
er steevast doden
lastig in mijn slaap.
Denk ik.
Maar liever geloof ik
dat de man aan mijn voeteneind
mijn eigen geest is
(die op hol slaat
als de dagen me uit,
de uren me over)
en niet één die mijn nachtlamp
aanziet voor het licht.
Tunnelvisie.
Waanzin stelt gerust
als je bang bent
dat er hiernanogmaals iets is,
terwijl je in hemelsnaam
alleen maar een beetje
vredig in wil slapen.

Kansberekening

Waar wacht je op?
Op toestemming?
Op goedkeuring?
Op de toekomst. Proost.
Je bungelbeent op een muurtje,
met een pleister op je knie
(van de laatste keer)
en met gympen aan je voeten.
Dromen najagen
vraagt om goede schoenen
en een plan.
En dus wacht je.
Op je beurt.
Op je moment.
Op je muurtje
tot er deuren opengaan.
Of een raam misschien.
Je bent niet groot,
een kiertje is genoeg
en je zal het heus weer dichtdoen
als je klaar bent.
En ondertussen glimlach je
naar anderen voor diezelfde deur
en bijt je groene zuurtjes weg
tussen je knarsetanden,
als iemand ze zomaar binnenlaat.
Je troost je
met de gedachte dat je jong,
niet zo jong meer,
oud
maar veelbelovend bent.
Je moet gewoon geduld hebben.
En geluk.
Want als je nu opstaat
om wat te doen,
zal je net zien natuurlijk,
dat alle deuren opengaan
en jouw kans
(want zo zijn ze, kansen)
zich eindelijk voordoet.
Nee hoor, jij blijft zitten waar je zit,
je bungelbeent
en wacht.
Ga je ook niet op je bek.