Nachtverblijf

Ik heb om ons een huis gedicht.
Het ligt op palen aan een meer (dan ik eigenlijk mag willen).
Ik schilderde kozijnen groen
en zette tegels in glazuurgebakken blauw.
Het kreeg aan alle kanten ramen (die uitkijken naar jou).
Ik zweeg je van het dak, zodat niemand het zou vinden
en binnen dringt een wingerd zich in bovenkamers op.
Ik heb om ons een huis gedacht.
Ik wacht er boeken uit en glazen leeg,
ik veeg er moed bijeen, die verstrooid lag door mijn dag.
Ik lach in bed om de dingen die je zei
en val in slaap voordat je daar.
Vannacht schuif je zacht tussen de lakens.
(Ademt gruiziglieve zinnen in mijn haar.)
Ik weet niet waar je bent als ik weer opsta
of wanneer je terug zal komen.
Zolang je meerkeert, wil ik wonen
in ieder uitgesteld vertrek.

In ‘The Lake House’ uit 2006 wonen twee mensen in hetzelfde huis aan een meer, maar niet tegelijkertijd. Toch vinden ze elkaar. Het idee vind ik intrigerend, maar de uitwerking was erg Hollywood. ‘Nachtverblijf’ is mijn interpretatie ervan. 

Slechtnieuwsgesprek

“Mevrouw, we hebben uw celstructuur bekeken.
Het is niet best, vergeleken
met wat het is geweest.
We vrezen nog het meest
voor uw neukbaarheid.
Uw onkreukbaarheid is voorgoed verleden tijd,
maar met palliatief beleid,
heeft u nog enige kwaliteit van leven.
We kunnen u een spuitje geven,
Hier, hier, hier en hier
en op nog zo’n veertien andere plekken.
Uw levervlekken laseren we weg
tijdens de correctie van uw labia.
Daarna kunt u het hyaluronzuur krijgen,
de retinol in uw hol gespoten
en het vet eraan ontzogen.
We liften uw ogen
en spannen de huid van uw wangen
met een stuk of vijftig nietjes.
De tietjes zijn ook flink gaan hangen
in de loop der tijd,
maar met dezelfde siliconen
als we in uw konen plaatsen,
zullen we ook daar de vergankelijkheid verhelpen.
Het blijft behelpen, natuurlijk.
Wie u was zult u nooit meer zijn,
maar de pijn is goed te dragen
als u genoeg van deze slikt.
Heeft u verder nog vragen?
Dan wijs ik alleen nog op de schadelijke gevolgen
van uw behandelingstraject.
U bent nu, behalve lustobject,
ook extra vatbaar voor ziekelijke haat.
Uw gelaat mevrouw,
had de tijd namelijk, van nature
gracieus moeten verduren.
En de zwaartekracht, vindt de buitenwacht,
had u best kunnen trotseren.
(Niet van dat slappe, Hellen Mirren doet het ook.
Daar kunt u nog wat leren,)
maar u moest u zo nodig laten injecteren,
om een beetje jong te blijven lijken.
De keuze is aan u, mevrouw.
Rangeert u uit of accepteert u de hoon?
Uw verval is doodgewoon,
maar geen mens wil ernaar kijken.”

Vrouwen die ouder worden voor de camera worden niet zelden beschimpt om hun rimpels en zakkende lijven. Tegelijkertijd worden ze verketterd wanneer ze er iets aan doen. 

Mijn stad aan zee

Mijn stad aan zee
is een oorlogsmonument.
In dit moment van stilte,
maar eigenlijk altijd.
Verleden tijd verzilt
in grijs beton.

Ziet u dat winkelpand, mevrouw?
En dat flatgebouw,
beschimpt om hoekigheid?
Het is weerbaarheid.
Geschiedenis.
Elke steen een ode
aan wat niet meer is.

Zo’n 150 keer, meneer.
Geen stad zo vaak getroffen
en onovertroffen
wederopgebouwd.

Ziet u dat kantoor daar?
Het kwam in plaats van een café
waar lang geleden meisjes
dansten met matrozen,
een vrijer kozen
die nooit terugkeerde van zee.
En daar? Daar woonde ooit
een onbezorgd gezin.
Nu een herinnering in struikelsteen
voor winkelend publiek.

Ik hoorde dat hier een vader stierf
tijdens het groot bombardement.
Zijn achterkleinzoon kreeg zijn naam.
Mijn stad aan zee
is een oorlogsmonument,
om stil te staan
bij wat er werd verwoest.
En mag ik u vragen,
meneer, mevrouw,
dan in ogenschouw te nemen
dat ook de vrijheid waarop we bouwden
ons onderhoud behoeft.

‘Mijn stad aan zee’ werd geschreven op verzoek van de Helderse commissie 4/5 mei. Ik droeg het voor tijdens de dodenherdenking van 2022.

Zo ging het niet

Ik had eerder aan jouw dood gedacht.
Niet omdat ik die verwachtte,
of ook maar ergens op was voorbereid.
Het ging me om de tijd
en hoeveel ons was gegeven.
Het was simpelweg de angst het langst
en zonder jou te moeten leven.

En als ik dan jouw dood bedacht, (sluimerzacht,
je hand in die van mij
en omringd door wie je liefde)
dan was het niet voorbij
voordat alles was gezegd.
Je stierf pas echt
als de laatste eer bewezen was.

Een volle kerk, een volle zaal,
tientallen verhalen en na afloop
koffie met warme knuffels.
Een koor zou van je zingen
en we lachten tot we huilden
om wie je was geweest.
Het leven is een feest
en wij
zouden je vieren.

Maar zo ging het niet. Het verdriet
te groot voor besloten kring
en de troost op anderhalve meter,
hing de dood zo’n beetje tussen ons in
en niemand wist precies
hoe je die moest dragen.
Dus we douwden de rouw voort,
ontilbaar, onstilbaar,
in kringetjes door de dagen,
tot we een plek vonden
om eindelijk bij je stil te staan.

Hier,
een ratelpopulier
ritselt elke dag
jouw naam.

Ter nagedachtenis aan de Jutters die ons ontvielen door corona, werd in het Helderse Timorpark een boom geplant. De gemeente vroeg me voor te dragen tijdens de herdenking en onthulling van de plaquette.

Kennis en vrienden. Een dankwoord aan de docenten van de Volksuniversiteit

Er was nog zoveel dat ik wilde leren.
Niet wat moest of werd getoetst,
geen examens meer te halen,
maar mijn hart op.
Ik wilde weten wat de afstand was,
van Proxima Centauri tot de aarde,
de waarde van een lichtjaar kennen
en hoe een ster ontploft.
De belofte van nieuwe kennis,
trok aan mij.
Vrij van alles, wilde ik tot me nemen.
Niet verplicht of nodig voor een test,
ik wilde op mijn best zijn,
in wat mij echt nog interesseerde.
Ik leerde Zweeds,
steeds een beetje beter.
Jag älskar dig was het eerste dat ik zei.
Mijn uitspraak was nog niet bra än,
maar ’t gaf niet; ze hield ook van mij.
Er was nog zoveel dat ik wilde kennen,
kunnen ook, in kannen, kruiken, pannen.
Ik wilde koken voor twaalf man
en ze versteld doen staan.
Ik ben op les gegaan en waagde mij
later nog aan kunstgeschiedenis.
Ik leerde wat neoclassicisme is
en wat de renaissance.
Natuurlijk pakte ik ook nog Frans,
om Sartre in zijn eigen taal te lezen,
maar meer nog voor een zomerdag
op vakantie in Bretagne.
De lucht oranje, een terras,
mijn zelfbestelde glas
en de wetenschap dat ik me redden zou.
Ik vertrouw erop
dat het nooit te laat is,
iets nieuws te proberen en daarna weer.
Maar elke keer leerde ik meer,
dan waarvoor ik was gekomen.
Nieuwe mensen kennen
en wat nou strikt genomen
de betekenis van leerkracht is.

De Helderse Volksuniversiteit bestond 75 jaar. Het bestuur vroeg me iets te schrijven voor de docenten.

Jaap

Kon ik scheuren dichten,
dan schreef ik alleen nog
over rood gegoten wanden.
Ik kalkte torenhoge woorden
in stevig vocabulaire.
Ik pleisterde zijn wonden
met vloeiende strofes.
Voegwoorden,
die stolden in het staal.
Zachte prevels goot ik in de leemtes:
‘Niet breken nu. Ik houd je overeind.’
En als de Jaap gedicht was,
dan schuurde ik zijn huid op,
lichtjes. Vier maal
en dan heel even niets.
Zo wist ik zeker
dat iedereen weer thuiskwam.
Mijn stad aan zijn voeten
is nergens zonder hem.

Door nalatigheid van Rijkswaterstaat staat onze geliefde Lange Jaap op instorten. Direct nadat het nieuws bekend werd, vroeg de Helderse Courant mij diezelfde middag nog een gedicht te schrijven. De urgentie voelde alsof ik de Jaap eigenhandig hoog moest houden.

Wie niet waait die niet wind

Hoe hard ik fietsen kan, leerde ik pas
in een studentenstad, de lente had mijn jas geopend
en de kou uit de lucht verdreven.
Heel even had ik mij afgevraagd of ik in z’n één
of twee zat, het fietspad pas geasfalteerd was
of dat de mensen hier gewoon langzaam reden.
Maar ik had mijn thuisstad in de benen.

De derde verstelling, een hellingproef,
zelfs op vlakke wegen. De wind tegen is het uitgangspunt,
als je harder kunt, heb je haar bij gratie één keer in je zij.
Ze hoort erbij. Haast had ik haar voor lief genomen
en zelfs verketterd op de Langevliet.
Ik wist nog niet hoe richtingloos
ik zonder haar zou zijn.

Altijd vol op de pedalen,
je kunt een vrouw wel uit de wind halen,
maar de wind niet uit haar haar.
Geef me tegenwicht, een evenwicht.
Lucht, een zucht waar zonne-uren
en de dagen duren tot de Jaap het overneemt.
Ik ben ontheemd zodra ze ligt,
een fietser in niets en veel te ver van huis.

Ode aan het Landschap

Het zijn mijn voeten denk ik.
Het zijn mijn voeten die zachtjes wegzakken,
mijn hakken, net iets dieper dan mijn tenen.
Hoe vaak mijn schoenen al verdwenen
in zacht moerassig dras.
Het is het zinken denk ik,
Het inklinken,
het landschap in mij,
de klei in mijn lijf, ik blijf
waar de Wanderlust in rust verwordt
en ik de kust weer vond.
Ik ben een zuster van de brakke grond.
Nergens is het zout zo zoet als hier.
Als een bodemdier
draai ik mij vast in slik
totdat ik zelf het landschap word.
O, de duinen, kwelders, de struwelen,
het fluwelen rieken van de nachtorchis,
waar de geschiedenis zich bunkert
tussen helmgras.
Het ooit zo zompige Koegras, de polder.
O, de Nollen, het eeuwig rollen van stapelwolken,
een glooiende savanne en het fluiten
Van de Wint door cortenstaal.
Hier wordt de natuur verhaald
en in sculptuur vertaald totdat ze opgaan
in elkaar.
Ik wil daar zijn, ik wil haar zijn,
een tapuit, een brem, een konikpaard
om in de zachte aard
van dit landschap te verdwijnen.

Citymarketing Den Helder vroeg me een ode te schrijven aan het landschap. 

De luisteraar

Wie niet het ruisen kent van zenders zoeken
en het geluk van het juiste liedje,
als net de auto start en de regen
en de melancholie gelijktijdig net zo hard op je voorruit slaat,
weet eigenlijk niet wat radio is.

Gezichtloos, gewichtloos vult een stem de ruimte en heb ik een metgezel. Beter, een beetje liefde door de ether,
deze man is vanavond mijn beste vriend.
Een door hem samengestelde soundtrack
maakt forensen een film met mij in de hoofdrol.
Ik vreet kilometers door het donker,
terwijl de man van de radio mij warm en wakker houdt.
Ze noemen mij de luisteraar.
De platenfluisteraar
vult anoniem de ruimte tussen de muziek, tussen mijn oren
en de scheurtjes in mijn hart.

Maar ik ken hem nu. De man die ’s avonds achter de knoppen kruipt,
de stem, de zender die ik ontvangen mag.
Een gezicht, een lach,
immer een petje en een stijl die door de geluidsbarrière kan,
ware het niet dat hij zich bescheiden opstelt
en liever vertelt
wie zijn gasten die avond zijn.
Hij bevraagt ze, laat ze praten en gunt ze een plek op mijn bijrijdersstoel
om hun verhaal te doen.
Een talkshow in mijn auto,
trekt de radio mij in de studio
en maakt hij het af met een liedje dat hij niet zomaar koos,
maar geruisloos, geluidloos,
aansloot bij het gesprek van de dag.
Ze noemen mij de luisteraar,
maar eigenlijk hoort hier niemand zoals hij.

‘De luisteraar’ werd geschreven bij het tienjarig radiojubileum van Richard – Radio Richard – Boerrigter. Maandelijks ben ik één van de meepraters in zijn talkshow en draag dan ook voor in mijn eigen rubriek ‘Dichter bij Rigter’. 

Net

Meer nog dan een jurk die dag,
droeg ik een sleep, net
te lang voor een vrouw van mijn postuur
en de allure
van een poldermodel.
Ik haalde takjes binnen, herfstblad,
kiezels, zwerfvuil, een half blik Schultenbräu,
(de dronkaard er nog aan vast),
4,25 aan kleingeld en het frame van een moederfiets.
Van niets, een niemendal, groeide mijn robe
tot een roversbuit.
Een merel bouwde een nest van twijgjes en filtersigaret,
zwerfkatten doken op de rafels, draden, garen spinnend
en een roedel schoolkinderen rende mij na
in de hoop dat ik iets moois verliezen zou.
Ik sleepte prijzen in de wacht, iemands verleden met me mee
en een man binnen die niet van mij was.

(Ik heb hem teruggegooid, wegens gebrek aan tijd en ruimte, maar later in bed knaagde de spijt zich een weg door mijn middenrif, vroeg ik me ten telkenmale af of hij er nog zou liggen en hoeveel onderhoud zo’n man nou eigenlijk behoeft.)

Meer nog dan een jurk, die dag,
droeg ik uilen naar Athene en mijn haar in de hoop
dat je thuis op me zou wachten
om behoedzaam elk takje, blaadje, jonge merel
en mij los te maken uit alles dat ik mij aangetrokken had.