Groeipijn

“Het lijkt wel of het leven hier niet goed genoeg meer voor je is!” Hij stond tegenover me in de keuken en kneep mijn keel dicht met zijn woorden. Hoge woorden, die hij kwijt moest. Woorden ook waarop ik geen antwoord had. Mijn stilte klonk bevestigend, ook voor mezelf.

Natuurlijk. Natuurlijk was het goed genoeg. Het leven thuis, met een man en kleine jongetjes. Met judo-toernooien en nog even naar de slager. Met ‘haal jij ze op, dan zorg ik voor het eten’. Met voorlezen en overhoren. En met tonnen liefde, dat ook. Maar vingers en zere plekken. Ik kon niet ontkennen dat ik weg wilde. Soms. Naar plekken waar ik leuker ben.

Ik probeerde het hem uit te leggen. “Ik ben aan het bloeien. Ik ga goed daarbuiten. Ik haal opdrachten binnen en waardering. Mensen lezen wat ik schrijf, vinden het goed en voor het eerst in mijn leven vind ik dat zelf ook. Ik word opgemerkt…” Het was even stil. “Door andere mannen?” Weer kneep hij mijn keel dicht. Ja, ook door andere mannen.

Ik was afgedwaald de laatste tijd. De buitenwereld trok zo hard aan mij dat ik liever daar was. Fysiek daar of via mijn telefoon, maar in ieder geval niet hier. Want hier werd ik voor lief genomen. Ongelooflijk lief, dat wel. Maar toch. Voor lief.

Mijn God, wat een cliché was ik geworden. Vrouw van tegen de 40 die ‘balletjes hoog houdt’ en ‘een team vormt’ met haar man, maar zo ongelooflijk pijnlijk verlangde naar zijn aandacht en zijn begeerte en een gesprek dat niet over de agenda ging. Zo’n stel zouden we nooit worden. Zo’n stel werden we toch. Want Jezus, wat is het godvergeten moeilijk om van elkaar te blijven houden als het leven zelf ertussen komt te staan.

Groeipijn heb ik. Ik wil vooruit. Ik houd me mijn hele leven al in en mijn tijd is nu. Ik wil iemand zijn daarbuiten. Maar niet, nooit ten koste van mijn gezin.

Joke Smit belde. Ze wil haar feminisme terug.

Waar ik de verdeling tussen werk en zorg altijd beschouwde als één van de grote feministische thema’s, beleefde ik het als iets logistieks. Iets met je uren verdelen, iets waar we uitkwamen met elkaar. Hij en ik. Ik vind dat vrouwen zich door niks en niemand in de weg moeten laten zitten om te worden wie ze willen zijn. Mijn man vindt dat ook. Maar vinden en voelen is niet per se hetzelfde. Logistiek is niet het punt. Het is de liefde die het ingewikkeld maakt. Want hoeveel kun je elkaar gunnen zonder elkaar te missen? En hoe hard kun je groeien zonder dat uit elkaar te doen? Verlies ik hem als ik word wie ik echt kan zijn?

Ik wil het. Ik wil het allebei. Ik wil hier zijn en daarbuiten. Ik wil zorgen en werken. Ik wil een goede moeder zijn. Zo graag een goede moeder zijn. En ik wil zijn vrouw zijn. Eentje waar hij trots op is. Maar bovenal wil ik, moet ik, mijn eigen vrouw zijn. Trots zijn op mezelf.

En nog nooit eerder schuurden mijn idealen zo pijnlijk tegen mijn hart.

Niemand sterft voor mijn deadline!

‘Mevrouw Zomer. U spreekt met Sanquin Bloedvoorziening. Bent u in de gelegenheid om nu naar één van onze bloedafname-posten te komen? Iemand heeft uw bloed nodig.’

‘Eeh… wat?’

Het zat dus zo. Ik had vier schrijfklussen, waarvan die week drie met een deadline. De ene nog spoed-iger dan de andere. Ik kwam om in het werk, maar zette alles op alles om al mijn opdrachtgevers tevreden te houden. De angst dat een van mijn kinderen plots ziek zou worden of dat mijn computer zou crashen was groot. En toen kwam dat telefoontje.

‘Nou’, zei ik. ‘Ikkeeh… weet het even niet.’ (Think woman!) ‘Ik heb het heel druk, ziet u. Kan het ook morgen?’ (Nee, natuurlijk niet. Ze zei toch nu?!) De mevrouw aan de andere kant van de lijn was vriendelijk doch dwingend. Iemand had mijn bloedplaatjes nodig. Waarschijnlijk iemand met leukemie die niet goed reageert op de chemo. De dichtstbijzijnde afnamepost was in Zaandam.

‘Ik heb geen auto vandaag’, zei ik.

De dame stelde voor dat ze verder zou zoeken. Misschien was er nog een andere match ergens in Nederland. Als het niet zou lukken zou ze terugbellen. Verbouwereerd bleef ik achter.

En toen viel het kwartje…

‘Mens, denk toch niet altijd zo lang na. Er ligt iemand dood te gaan! Misschien wel een kind. Zijn het niet altijd kinderen die doodgaan aan leukemie? En dat is dan dus mijn schuld. Wat heb ik gedaan? Ik moet die vrouw weer te pakken krijgen. Niemand sterft voor mijn deadline!’ Ik pakte de telefoon en drukte op terugbellen.

‘U bent verbonden met Sanquin Bloedvoorziening. Heeft u een vraag over doneren? Toets dan een 1.’

Ik dacht dat ik langzaam gek werd. Voordat ik door het menu heen was, bij de juiste afdeling en bijna bij de juiste persoon, waren we twaalf zenuwslopende minuten verder. Ondertussen stelde ik me voor dat ik mijn opdrachtgevers zou bellen dat het misschien een paar uur later zou worden. Daarna zou ik in de trein springen en daar verder werken. Eerste klas, want ik ging een leven redden. Dan zou ik naar de bloedafnamepost racen, doneren en adergelaten weer richting station lopen. Bij de kiosk zou ik jus d’orange en een speculaaspop kopen om weer aan te sterken en daarna nog vóór twaalf uur ’s nachts al mijn deadlines halen.

‘Mevrouw Zomer? De collega die u eerder heeft gesproken is nu telefonisch in gesprek. Blijft u aan de lijn?’ En weer verstreken er zeker zeven minuten. Minuten waarin ze probeerde een andere match te vinden, terwijl ik hier de eerstvolgende trein zat te missen.

‘Dag mevrouw. Daar ben ik weer. Mijn collega heeft iemand gevonden hoor. Hartelijk dank voor uw telefoontje.’

‘Ja, nee, graag gedaan’, zei ik nog. En ik hing op.

En toen gebeurde er iets heel raars. Ik was teleurgesteld! Nooit, nooit krijg je de kans om een leven te redden. En nu… Ik stond aan de slootkant te kijken hoe er een auto te water ging en ik deed helemaal niets. Hulpeloos keek ik toe hoe iemand anders godzijdank het water in sprong om de inzittenden te redden. Ik had altijd gedacht dat ik het helden-gen in me droeg. Iets dat geactiveerd zou worden op het moment dat het er echt op aan komt. Niets van dat. Ik bleek toeschouwer.

Ik mag dan interessante bloedplaatjes hebben, koelbloedig ben ik niet. Misschien was de patiënt zelfs wel beter af met het bloed van iemand die wel lef had. Maar als ik ooit een tweede kans krijg, spring ik alsnog in die trein. Ik zoef met wapperende haren al mijn deadlines voorbij en het interesseert me niks. Want tussen leven en letters, weet ik nu, is er maar één deadline die er echt toe doet.

 

 

 

Een verhaal zo eerlijk dat het pijn doet

Karin Ramaker stal mijn spotlight. Ze deed het niet expres, dat weet ik ook wel, maar toch. Ze blogde dat ze een boek wilde schrijven dat niemand ooit geschreven heeft…

Ja jeetje, dat wilde ik ook net zeggen.

Een boek schrijven is misschien wel het grootste gedeelde verlangen onder taalneuroten. En misschien ligt er in ons allemaal ook echt wel één goed verhaal te wachten dat de moeite waard is om verteld te worden. Maar de kans dat dat ook werkelijk geschreven wordt, uitgegeven én gelezen, dat is dan weer een ander verhaal.

Sinds anderhalf jaar schrijf ik voor de kost. Daarmee maak ik een diep gekoesterde wens waar. Karen Span gaf me een klein zetje dat van grote betekenis bleek en ik begon mijn eigen tekstbureau.

Soms mag ik echt een mooi verhaal vertellen. Over een jonge vrouw die leeft met de ziekte van Lyme of over een schrijfster die steeds maar levensverhalen op haar pad krijgt. Soms mag ik mensen aan het huilen maken met een persoonlijke column of blog. Het was een ‘recht-uit-mijn-hart’-je, zeg ik dan verontschuldigend, terwijl ik eigenlijk dankbaar ben voor hun ontroering. En af en toe verkoop ik mijn ziel aan de duivel en schrijf een webtekst of een folder voor een bedrijf. Helaas kan ik daar wel mijn vaste lasten uit halen, maar geen voldoening.

‘Ik wil zo graag mijn geld verdienen met schrijven’, appte ik aan een vriend. ‘Niet met verkopen, alleen met verhalen.’ Ik voelde me een meisje van 15.

  • ‘Mag ik van jou in de categorie naïeve verlangens: Ik wil schrijfster worden?’
  • ‘Heb ik niet. Maar heb jij dan voor mij in diezelfde categorie: Ik wil met Justin Bieber trouwen?’

Ik ben geen 15 meer. Ik ben 37 en ver voorbij jong en veelbelovend. En toch wil ik nog altijd schrijfster worden. De afgelopen anderhalf jaar wakkerde dat verlangen alleen maar aan. Want ik weet nu hoe fijn de dingen op hun plaats vallen als je er woorden aan geeft. Ik weet nu hoe het voelt om na schrijven en schrappen te zien dat het klopt. Ik weet wat het betekent om gelezen te worden en ik weet hoe hartverscheurend hartverwarmend het voelt als mensen geraakt zijn door je zinnen.

Er is wel een soort plan. Eerst moeten de commerciële klussen eruit. Journalistiek moet het wezen, weet ik nu. Daar ligt de magie. Daarna, detail hoor, moet ik er genoeg voor betaald krijgen. Want juist in de journalistiek geef ik mijn ziel en zaligheid voor een habbekrats. Grotere kranten, beter gelezen tijdschriften. En dan, als de jongste op de basisschool zit, begin ik in het diepste geheim aan mijn boek. (Alleen mijn man en mijn uitstekend betalende uitgever weten ervan.) Het wordt een ‘hardop-verhaal’. Zo één waarom je hardop moet lachen en hardop mag huilen en waaruit je hardop voor wilt lezen. Het wordt een verhaal dat zo eerlijk is dat het pijn doet en zo herkenbaar dat het verzacht. Het wordt een relaas over liefde, over dood, over ouderschap en over vrouw zijn en dat alles zo weergaloos beschreven dat Griet op de Beeck me zal vragen haar exemplaar te signeren.

Dus…

Karin Ramaker vroeg me mijn diepste verlangen te delen. Ik had kunnen zeggen dat ik een wereldreis wilde maken of een marathon wilde lopen. Alles om maar niet te zeggen wat zij al deed en alles om maar niet dat meisje van 15 te zijn. Maar toen las ik de laatste zin van haar opdracht: ‘Wensen die worden uitgesproken hebben de neiging in werking te treden.’ Ik heb nog even om me heen gekeken of er niemand over mijn schouder meelas. En toen begon ik te typen.

 

 

 

 

 

 

 

In een wasmand van de trap af

‘Dat ondernemen hè, dat valt me dus reuze mee. Maar die kinderen ernaast en mijn vriendinnen. Oh, en het huis! Sporten natuurlijk. Heb ik ook al in geen eeuwen gedaan.’

Bijna was ik mijn man vergeten. Snel zei ik: ‘Ja, en jij natuurlijk!’

Het was een grapje, want eigenlijk valt dat ondernemen me echt niet zo mee. Maar alles dat erachteraan kwam was pijnlijk waar.

Precies een jaar geleden begon ik voor mezelf. Het liep zo. Niks droom, doel, visie, eye of the tiger… Wel een sprong in het diepe. Of beter nog een val. Maar toch, in het diepe.

Inmiddels durf ik mezelf ondernemer te noemen, in de letterlijke zin van het woord. Ik voel me als een ondernemend kind dat de wereld om zich heen nog helemaal ontdekken mag. Een lieveheersbeestje in het gras, je eigen schaduw… Of gewoon wat er gebeurt als je jezelf in een wasmand de trap af gooit. Met een beetje mazzel gaat het goed.

Het afgelopen jaar leerde ik alles over ondernemen dat ik zelden van iemand anders hoorde. Want echt, om mij heen leken ze allemaal allang te weten hoe je BTW-aangifte moet doen, wat acquisitie nou precies is, hoe je een offerte opmaakt en wat je moet vragen voor je waar. (Echt, zoveel? Maar zo goed ben ik toch nog helemaal niet?) Niemand leek het lastig te vinden om alles in je eentje uit te moeten zoeken en geen collega’s te hebben om je dilemma’s aan voor te leggen. Of om je opdrachtgevers op elkaar af te stemmen en simpelweg een keertje nee te zeggen.

En daar kwam nog iets anders bij. Iets waar ik eigenlijk omheen wilde, iets waarvan ik vond dat het er niet mocht zijn, iets wat me tot op de dag van vandaag ergert. Ik bleek een typisch vrouwelijke ondernemer. Lekker dan.

Wat dat is, een typisch vrouwelijke ondernemer? Laat ik voorzichtig zijn. Want als ik ergens allergisch voor ben zijn het hokjes, vooral hokjes op basis van biologische indelingsprincipes. Ik zal het dus als volgt verwoorden:

Net als veel andere vrouwelijke ondernemers ben ik onzeker over de waarde van mijn product, noem ik mijn zaak vaak mijn bedrijfje, kan ik voor geen meter onderhandelen en verdien ik minder dan mijn mannelijke vakgenoten. (Nee Yanaika, je verdíent hetzelfde, je krijgt alleen minder!) Ik kamp daarnaast met schuldgevoelens naar mijn kinderen en heb moeite dingen als het huishouden los te laten. En de strijk. Wanneer doe ik in vredesnaam de strijk?!

Niet echt een lekkere score voor iemand die zich feminist pleegt te noemen.

En ik weet niet of het aan mij ligt, maar ook praktisch vind ik het soms een ramp om zorg en werk te combineren. Belangrijke afspraken en een ziek kind, deadlines en schooltijden… Of die ene keer dat je je kind toch maar meeneemt naar een overleg en hij dan keurig in een hoekje zijn broek vol poept.

Zelden voel ik mij kortom ‘momtrepeneur’ of die woman on top waarover ik zo vaak in tijdschriften lees. Die ondernemer op hoge hakken, keihard door het glazen plafond gestoten en toch heur haar nog in de krul. Bink en Boekweit elke dag op tijd op school en op woensdag naar kinderyoga. Hobby’s: hardlopen, burlesque dansen en een tweede bedrijfje. (Maar die gewoon voor de lol hoor.)

Oké, ik ben jaloers. Natuurlijk weet ik wel dat het niet echt is allemaal. Deze vrouwen zijn de sociaal geretoucheerde versie van zichzelf. Hun levens gefotoshopt. Maar net als met cellulitisloze dijen en jukbeenderen van porselein geldt ook hier: Als je genoeg van dit soort beelden ziet, ga je vanzelf geloven dat je mooier, slanker, beter moet.

Daarom wil ik een pleidooi houden voor de ware vrouwelijke ondernemer. Wie ze ook mag zijn. Van de ploetermoeder met een lingerielijn tot de CEO met kinderwens. En van de opdrachtloze freelancer met alle tijd voor haar hobby tot de gescheiden webshophuisvrouw die in mum van tijd een imperium opbouwde.

Natuurlijk bestaat dé vrouwelijke ondernemer niet. Maar we hebben minimaal een paar zaken met elkaar gemeen. Sommige van die dingen zou je vrouwelijk kunnen noemen, andere herkennen manlijke ondernemers net zo goed. Laten we in elk geval eerlijk zijn over die dingen.

Ik combineer de twee leukste banen ter wereld. Ik heb een tekstbureau en ik ben moeder. Als elke dag achtenveertig uur zou duren zou ik in allebei zomaar heel goed kunnen zijn. Nu doe ik eigenlijk maar wat. Maar mijn kinderen houden van me en mijn opdrachtgevers komen terug, dus misschien is dat zo slecht nog niet. Ik heb geduldige vriendinnen en een man die soms gek van me wordt, maar altijd achter me staat. Sporten is nog wel een dingetje. En de strijk natuurlijk. Als ik op een dag echt succesvol ben, huur ik daar iemand voor in.