Slechtnieuwsgesprek

“Mevrouw, we hebben uw celstructuur bekeken.
Het is niet best, vergeleken
met wat het is geweest.
We vrezen nog het meest
voor uw neukbaarheid.
Uw onkreukbaarheid is voorgoed verleden tijd,
maar met palliatief beleid,
heeft u nog enige kwaliteit van leven.
We kunnen u een spuitje geven,
Hier, hier, hier en hier
en op nog zo’n veertien andere plekken.
Uw levervlekken laseren we weg
tijdens de correctie van uw labia.
Daarna kunt u het hyaluronzuur krijgen,
de retinol in uw hol gespoten
en het vet eraan ontzogen.
We liften uw ogen
en spannen de huid van uw wangen
met een stuk of vijftig nietjes.
De tietjes zijn ook flink gaan hangen
in de loop der tijd,
maar met dezelfde siliconen
als we in uw konen plaatsen,
zullen we ook daar de vergankelijkheid verhelpen.
Het blijft behelpen, natuurlijk.
Wie u was zult u nooit meer zijn,
maar de pijn is goed te dragen
als u genoeg van deze slikt.
Heeft u verder nog vragen?
Dan wijs ik alleen nog op de schadelijke gevolgen
van uw behandelingstraject.
U bent nu, behalve lustobject,
ook extra vatbaar voor ziekelijke haat.
Uw gelaat mevrouw,
had de tijd namelijk, van nature
gracieus moeten verduren.
En de zwaartekracht, vindt de buitenwacht,
had u best kunnen trotseren.
(Niet van dat slappe, Hellen Mirren doet het ook.
Daar kunt u nog wat leren,)
maar u moest u zo nodig laten injecteren,
om een beetje jong te blijven lijken.
De keuze is aan u, mevrouw.
Rangeert u uit of accepteert u de hoon?
Uw verval is doodgewoon,
maar geen mens wil ernaar kijken.”

Vrouwen die ouder worden voor de camera worden niet zelden beschimpt om hun rimpels en zakkende lijven. Tegelijkertijd worden ze verketterd wanneer ze er iets aan doen. 

Nagelbom

Je hebt de taal om een land te veranderen, zong ze,
en toch slik je je woorden in.
Lettervretend, zinnen prikkelend op je tong
en je proeft je onbekwaamheid.
Maar in je buik groeit een Frans gemanicuurde nagelbom
van ongeschreven regels en verzwegen vrouwenpraat.
Op een dag, een prachtige dag, gaat ‘ie af
en blaas je iedereen omver.

 

Nagelbom is geschreven voor het Great Granate Gala voor de vrouwelijke dichter, dat plaatsvindt op 15 maart 2020. Daar dragen 85 vrouwelijke dichters een kort gedicht voor bij het thema ‘Spijkers op het woord’, een verwijzing naar het 85e boekenweekthema Rebellen en Dwarsdenkers.

Slet

De eerste keer dat ik slet genoemd werd was ik 10 jaar oud. Meidenkleedkamer. Ik droeg namelijk een bh’tje. Had me kapot geschaamd dat ik er al een nodig had en zag er ineens veel ouder uit dan ik was. Daarna toen twee Franse jongens mijn vakantieliefde wilden zijn
en ik niet kiezen kon. (Putain, zeiden ze allebei, als we letterlijk gaan lopen doen. Terug in Nederland noemde de Winkler Prins me alsnog een slet.) Toen was het een volwassen collega. Zaterdagbaantje. Na sluitingstijd kleedde ik me om voor een feestje. Een zwarte fluwelen broek en een topje met blote buik. Ik had mezelf nog nooit eerder mooi gevonden. “Je ziet eruit als een slet”, zei de collega toen ze de garderobe in kwam lopen. Mijn hart brak. Die avond zoende ik vijf jongens om de verkeerde redenen. Er was de moeder van een vriendje die me de titel gunde omdat ik met kapotgescheurde panty’s liep. Kistjes eronder, schots ruitje erboven en een kapsel als Robert Smith van The Cure. Maar zij zag mijn smerige verlangens, blijkbaar. En hoe ik met mijn 15 jaar niets liever deed dan mannen verleiden. Oh, de meiden bij de kluisjes, waar ik elke dag langs moest. “Hoer!” En Robin, waar ik heimelijk verliefd op was en die alle meisjes getongd had, behalve mij. Jongens die ik niet kende noemden me zo. In mijn gezicht en achter mijn rug. En indirect voelde ik het elke keer dat een ander meisje geslutshamed werd en ik niet durfde te zeggen dat ik haar juist tof vond.
Voordat ik volwassen was had ik al zo vaak gehoord dat ik een slet was dat ik het zelf ging geloven. Dat mijn kleren kwetsende en intimiderende reacties rechtvaardigden, dat mijn gedrag immoreel was en dat alles wat ik voelde verkeerd was. Verliefdheid, opwinding, nieuwsgierigheid, alles leidde tot schaamte. Diepe schaamte. Oh, en er was nog die man, zo’n 40 jaar ouder dan ik, die me zou helpen. Hij heeft me nooit een slet genoemd en toch verliet ik zijn huis met het idee dat ik er zelf om had gevraagd.
Tegen de tijd dat ik vriendjes kreeg liet ik gebeuren wat zij met me deden. Ik probeerde zo veel mogelijk kleding aan te houden en zo min mogelijk te verlangen. Seks in mijn hoofd was altijd duizend keer spannender dan in het echt, maar ik zou niemand ooit vertellen wat ik dacht. Ik millimeterde mijn haar, droeg de jurken van mijn oma en overtuigde mezelf ervan dat geen man me ooit zou willen. Ik had geen idee van de lieve, leuke jongens die me van een afstandje bewonderden, maar dat pas jaren later durfden te zeggen.
Inmiddels ben ik bijna 40 en heb ik de schaamte afgeschud. Eindelijk. Ik kleed me zoals ik mooi vind, geniet van aandacht, heb een seksleven dat veel interessanter is dan alles wat ik vroeger fantaseerde en ben eindelijk trots op het meisje dat ik vroeger was. Met haar rare haar en gekke kleren. Ik durfde niet mooi te zijn, maar wel anders dan iedereen. Wat me spijt is dat mijn plezier me is ontnomen. Dat ik zorgelozer had kunnen zijn. Dat ik niet genoten heb van alle vlinders die mijn puberteit me bood. Dat ik twee decennia nodig had om mezelf leuk te gaan vinden. En het meest van alles dat ik nooit de slet ben geweest waar de buitenwereld me voor hield.

Keuze

“Trek niet het boetekleed aan. Heb je enig idee hoeveel vrouwen ik voor me krijg die net zo zijn als jij?” Er valt een korte stilte. Nee, dat heb ik niet. Maar ik geloof niet dat mijn gynaecoloog echt een antwoord verwacht.

Ik ben zwanger. Ik ben zwanger en dat wil ik niet zijn. Niet eens omdat ik 16 ben of omdat het medisch gezien beter is van niet en zelfs niet omdat ik geen partner heb of het niet kan betalen. Ik ben zwanger en ik wil dat niet zijn. Met heel mijn wezen wil ik dat niet zijn.

Met heel mijn wezen wil ik blij zijn met een derde kind. Nog een moppie, misschien nu wel een meisje. Misschien als we verhuizen en een andere auto en dat ik dan weer in loondienst ga. En misschien word ik deze keer niet volkomen gek van slaapgebrek en hormonen. Misschien als ik mezelf gewoon wegcijfer… Dan kan het misschien. Maar het lukt me niet. Mijn hoofd, mijn huis en mijn hart zijn vol. Voller zou voor niemand goed zijn en nog het minst voor het kind dat nu nog een paar cellen is. Het kind dat ik misschien wel – de barsten schieten in mijn ziel –  niet lief zal hebben als die andere twee.

Ik kán niet blij zijn.

Ik leg mijn dokter uit hoe het zo kwam. “Ja, stom natuurlijk. Ben je al zo lang bij elkaar. Er was natuurlijk dat debacle met dat spiraaltje. En ik vond ongelukjes altijd een beetje dom.” Zenuwachtige gniffel. “Nou, karma is wel een trut hè?” De dokter maant me om te stoppen. Het maakt niet uit hoe het zo kwam. Ik zit hier niet voor niks.

Pas veel later weet ik weer wat ik altijd vond. Over abortus. En nóg vind. Dat vrouwen altijd de keus moeten hebben. Dat ze zich niet hoeven verantwoorden. Aan niemand. Niet aan de dokter zoals ik deed, maar ook niet aan hun omgeving of aan mensen die tegen abortus zijn. Al had ik mijn ‘holy trinity’ twaalf keer in een week laten ontheiligen door God weet wie, het gaat niemand wat aan.

Vandaag, vier jaar later, lees ik via Twitter een stuk op EenVandaag. Over demonstranten die vrouwen insluiten bij een abortuskliniek en ze verknipte embryo’s laten zien. Het is geen nieuws. Geluiden tegen abortus zijn ook in Nederland altijd hoorbaar. Soms zijn ze luider. Maar vandaag lukt het me niet om er alleen maar een boze tweet aan te wijden. 280 tekens zijn niet genoeg om ook maar het minste licht te werpen op de betekenis van keuzevrijheid.

Abortus is legaal in Nederland. Wij mogen kiezen. In landen waar dat niet mag, kiezen vrouwen net zo vaak. Want soms is een leven met een ongewenst kind nog altijd minder gewenst dan ondraaglijke pijn en het risico te sterven aan infecties of bloedverlies. Mogen kiezen is een vrijheid waar ik letterlijk met mijn lijf (Mijn. Mijn lijf.) voor zou gaan liggen als het nodig was. Wat ik eerder niet wist, maar wat niks aan die mening afdoet, is wat het betekent om hem daadwerkelijk te maken.

Geen enkele vrouw maakt die keuze lichtzinnig.

Kiezen om dit kind niet te laten bestaan deed zeer. Meer pijn dan ik hier uit kan leggen. Rouw om een stommiteit die nooit iets mooiers gaat worden dan dat. Ik had geen anti-abortus schreeuwers nodig om me ellendig te voelen. En ik had ze niet nodig om me te weerhouden. Vrouwen belagen bij een abortuskliniek is onmenselijk. Dreigen met verdoemenis draagt hooguit bij aan de hel waar ze al in zitten. Wat betekent pro life als je niet verder kan kijken dan het leven van een ongeboren vrucht?

Kiezen om dit kind niet te laten bestaan was de enige goede keus. Voor mij, voor ons, voor het kind dat nooit een kind zal zijn. Mijn arts begreep dat. Hij had de kennis en de middelen en hielp me mijn afweging zo zorgvuldig mogelijk te maken. Geen oordeel. Hij bood me het enige geluid dat ik nodig had. En ik koos. Voor mij.

 

15

Ik ging zelf.
Een andere stad, op de fiets.
Mijn ouders zei ik niets.
Ze zouden het niet begrijpen.

Hij was ooit in dienst geweest,
lang voordat ik was geboren.
Ik wilde zijn verhalen horen
en in zijn groene legerjas,
een soldatenmeisje zijn.

Zijn luchtdrukpistool
en mijn schaterlach.
Een poster van een halfnaakte vrouw.
“Ze lijkt op jou”,
zei hij
En ik raakte haar recht in haar hart.

Uren later, zonder jasje.
(zonder spijkerbroek of ondergoed)
was ik geen soldatenmeisje meer.
Een penning voor mijn eer
en het jasje mocht ik mee naar huis.

Niemand heb ik daar verteld,
van wat hij had gedaan.
Er was geen sprake van geweld
(tenzij je geruisloos ook meetelt).
En ik was zelf gegaan.

Groeipijn

“Het lijkt wel of het leven hier niet goed genoeg meer voor je is!” Hij stond tegenover me in de keuken en kneep mijn keel dicht met zijn woorden. Hoge woorden, die hij kwijt moest. Woorden ook waarop ik geen antwoord had. Mijn stilte klonk bevestigend, ook voor mezelf.

Natuurlijk. Natuurlijk was het goed genoeg. Het leven thuis, met een man en kleine jongetjes. Met judo-toernooien en nog even naar de slager. Met ‘haal jij ze op, dan zorg ik voor het eten’. Met voorlezen en overhoren. En met tonnen liefde, dat ook. Maar vingers en zere plekken. Ik kon niet ontkennen dat ik weg wilde. Soms. Naar plekken waar ik leuker ben.

Ik probeerde het hem uit te leggen. “Ik ben aan het bloeien. Ik ga goed daarbuiten. Ik haal opdrachten binnen en waardering. Mensen lezen wat ik schrijf, vinden het goed en voor het eerst in mijn leven vind ik dat zelf ook. Ik word opgemerkt…” Het was even stil. “Door andere mannen?” Weer kneep hij mijn keel dicht. Ja, ook door andere mannen.

Ik was afgedwaald de laatste tijd. De buitenwereld trok zo hard aan mij dat ik liever daar was. Fysiek daar of via mijn telefoon, maar in ieder geval niet hier. Want hier werd ik voor lief genomen. Ongelooflijk lief, dat wel. Maar toch. Voor lief.

Mijn God, wat een cliché was ik geworden. Vrouw van tegen de 40 die ‘balletjes hoog houdt’ en ‘een team vormt’ met haar man, maar zo ongelooflijk pijnlijk verlangde naar zijn aandacht en zijn begeerte en een gesprek dat niet over de agenda ging. Zo’n stel zouden we nooit worden. Zo’n stel werden we toch. Want Jezus, wat is het godvergeten moeilijk om van elkaar te blijven houden als het leven zelf ertussen komt te staan.

Groeipijn heb ik. Ik wil vooruit. Ik houd me mijn hele leven al in en mijn tijd is nu. Ik wil iemand zijn daarbuiten. Maar niet, nooit ten koste van mijn gezin.

Joke Smit belde. Ze wil haar feminisme terug.

Waar ik de verdeling tussen werk en zorg altijd beschouwde als één van de grote feministische thema’s, beleefde ik het als iets logistieks. Iets met je uren verdelen, iets waar we uitkwamen met elkaar. Hij en ik. Ik vind dat vrouwen zich door niks en niemand in de weg moeten laten zitten om te worden wie ze willen zijn. Mijn man vindt dat ook. Maar vinden en voelen is niet per se hetzelfde. Logistiek is niet het punt. Het is de liefde die het ingewikkeld maakt. Want hoeveel kun je elkaar gunnen zonder elkaar te missen? En hoe hard kun je groeien zonder dat uit elkaar te doen? Verlies ik hem als ik word wie ik echt kan zijn?

Ik wil het. Ik wil het allebei. Ik wil hier zijn en daarbuiten. Ik wil zorgen en werken. Ik wil een goede moeder zijn. Zo graag een goede moeder zijn. En ik wil zijn vrouw zijn. Eentje waar hij trots op is. Maar bovenal wil ik, moet ik, mijn eigen vrouw zijn. Trots zijn op mezelf.

En nog nooit eerder schuurden mijn idealen zo pijnlijk tegen mijn hart.

Eentje voor de good guys. #MeToo

“Maar jij kunt over seksueel geweld praten zonder overal handen te voelen.” Het was mijn laatste verweer. De afgelopen dagen sprak ik, zoals zovelen, nogal vaak over seksueel geweld. Vooral met mannen. Leuke, lieve mannen, die nooit een vrouw kwaad zouden doen. En toch werd ik uiteindelijk vaak boos op ze. Gefrustreerd vooral. Omdat ze het niet begrepen.

Ik was aan het verliezen, voelde ik achteraf. Ik kreeg hem niet aan het verstand hoe groot dit was, om hoeveel vrouwen het ging, om hoeveel mannen dus, die zich zo gedroegen. Ik kon hem niet uitleggen wat het met je doet. Hoe angst in ons geworteld is en hoe dat gekke schuld-ding werkt. “Je hoort je leven lang wat je als meisje allemaal niet moet doen”, zei ik. “Niet te veel bloot laten zien, niet ’s avonds gaan joggen, niet met vreemden praten. Daardoor voelt het altijd, al lachte je alleen maar vriendelijk, als je eigen schuld.”

Een handje ondergaan

Iemand raadde me een weerbaarheidstraining aan. Om me sterker te voelen als ik alleen op straat liep, voorbereid te zijn op een aanval, om een verkrachter met een slimme duimgreep op de grond te krijgen. Een prima advies, dat letterlijk levens kan redden. Maar ook dat schuurde. Deze man zei het nadat ik me op Twitter uit had gesproken tegen ongewenste betastingen. In de kroeg vooral. Mijn God, hoe vaak ik, mijn vriendinnen, vrouwen in het algemeen, niet ‘een handje ondergaan’. Lichtjes op je bil, ‘want hij moet er even langs’, per ongeluk op je borst, ‘want je bent gewoon zo mooi’ of tussen je benen, ‘want dat is wat je wil, toch?’ Ik vertelde dat het tot mijn eenzaamste momenten hoorde als iemand in de kroeg weer eens aan me zat en níemand daar aanstoot aan nam. Niemand die zo’n man de wind van voren gaf. Daarmee leek ik misschien te suggereren dat ik gered wilde worden, maar dat was het niet. Ik ben weerbaar genoeg om mezelf te redden. Wat ik erg vond is dat zo’n man hooguit zou voelen dat ík, ‘tease, frigide trut, preuts ding, kutwijf’, het niet leuk vond. Maar dat hij nooit zou voelen dat wat hij doet fundamenteel verkeerd is.

Bewijsdrang

Ik merkte in de gesprekken dat ik voorbeelden ging aanhalen. Kroeghandjes, sissende opmerkingen. Een man in de trein die begon te masturberen terwijl hij naar mijn gezicht keek. Die keer dat ik dat ik achterna gezeten werd in de Koningdwarsstraat en ik harder rende dan ik ooit gedaan heb. Pfff… die keer dat ik als meisje van 15 in het huis van een oudere man verzeild raakte en die aardige man me sommeerde om me uit te kleden. Nee, natuurlijk had ik daar niet moeten zijn. Zo stom. Van mij, ja. Hoe een vijftiger een jong meisje zo ver krijgt dat ze alle waarschuwingen van haar ouders in de wind slaat, doet verder niet ter zake. Blijkbaar.

Ik haalde kortom voorbeelden aan om te ‘bewijzen’ hoe erg het was. Want de meeste leuke, lieve mannen, die nooit een vrouw kwaad zouden doen, kunnen het zich niet voorstellen. Sterker nog, ze voelden zich bijna zelf terecht staan. Omdat de aantijgingen tegen sommige mannen, aanvoelden als aantijgingen tegen alle mannen. Omdat ze diep van binnen zelfs een beetje bang waren dat ze, verliefd of dronken, wel eens iets te lang hadden aangedrongen. Omdat ze als vaders van dochters graag wilden geloven dat het maar om een handjevol gekken gaat. En ik herkende het mechanisme. Ik schiet in een zelfde soort kramp als het om racisme gaat en ik zo graag wil laten voelen dat ik bij de good guys hoor.

Geloof me

Maar het gaat niet om een handjevol gekken. En het ís een groot probleem. Nee, niet alle mannen. De meeste niet zelfs. Maar één klootzak maakt vele slachtoffers. Het was echt niet mijn onverbiddelijke schoonheid die al die mannen tot grensoverschrijdend gedrag bewoog. Deze mannen doen dit vaker en niemand houdt ze tegen.

Lieve, leuke mannen, die nooit een vrouw kwaad zouden doen, voel je aangesproken. Wij hebben jullie nodig. Om samen met ons zoons op te voeden die weten hoe het hoort. Om onze dochters te laten zien wat ze waard zijn. Om je vrienden aan te spreken als ze zich niet gedragen. Of als het moet een vreemde. Je hoeft me niet te redden, maar laat me voelen dat ik niet alleen ben. Geloof me als ik zeg dat ik me aangetast voel in het diepst van wie ik ben. Wie me aanraakt raakt MIJ aan. Dat mag nooit zonder dat ik dat wil. En hou me even vast alsjeblieft, zodat ik altijd weet dat er leuke, lieve mannen zijn die nooit een vrouw kwaad zouden doen.

 

Witte vrouw zkt. vocabulaire

#HalloAnousha,

Hoe gaat het met je? Met mij wel goed, geloof ik. Mijn witte fragiliteit speelt nogal op, dat wel. Een beetje ter hoogte van mijn hart. Ik hoop dat het niet chronisch is.

Ik schrok van je tweet gisteren. Je reageerde op mijn essay ‘Een en Ander overhoop. Een pleidooi voor meerstemmigheid’. Daarin betoog ik dat zogenaamde natuurlijke indelingsprincipes als man/vrouw, mens/dier, hetero/homo niet onschuldig zijn, maar tot stand zijn gekomen op basis van witte, manlijke wetenschap. Ik noemde in dat rijtje ook blank/zwart.

In eerste instantie feliciteerde je mij met mijn derde prijs in de #ikschrijf essaywedstrijd. Toen je las dat ik de woorden blank/zwart had gebruikt, trok je subiet je felicitaties in. ‘Faaaaaak!’ dacht ik. ‘Afgeserveerd door Anousha Nzume!’

Intersectionaliteit

Een paar uur voor de prijsuitreiking, op 10 april, deed ik een bestelling bij de Amsterdam University Press. Jouw boek ‘Hallo witte mensen’. Het boek was nog niet uit, maar ik was er razend nieuwsgierig naar. ’s Avonds mocht ik, tot mijn grote verrassing, de derde prijs in ontvangst nemen. Je Dipsaus-collega en redacteur bij AUP Ebissé Rouw-Wakjira was één van de juryleden. Ze vertelde me dat ze zich er sterk voor had gemaakt mijn essay met een prijs te belonen. Ik ben haar daar enorm dankbaar voor. Sylvana Simons sprak die avond. Ze hoopte, zette ze op Twitter ‘…omdat het maatschappelijk debat dat zo nodig heeft, nog veel van deze vrouw te gaan horen’.

Ik vertel je dit niet om te beargumenteren dat ik ‘heus waar een goed essay heb geschreven’. En ik weet wel beter dan een – huilie huilie – ‘Maar ik bedoelde het toch goed?!’ Ik vertel je dit omdat de woorden van deze twee vrouwen mij het gevoel gaven dat ik, als witte vrouw een zinvolle bijdrage kan leveren aan het gesprek rond intersectionaliteit. Iets wat griezelig is, omdat je juist als witte vrouw zoveel dingen niet weet en sommige dingen gewoon nooit echt zal kunnen begrijpen. Het risico om daardoor toch iets kwetsends te zeggen, ligt altijd op de loer.

Terminologie

Je begint je boek met een korte inleiding over terminologie. Je zegt dat we leven in een tijd waarin we spreken over witte mensen, mensen van kleur en soms ook zwarte en bruine mensen. Je hebt ervoor gekozen, vertel je, in het boek veel verschillende termen te gebruiken omdat we er in het Nederlandse discours ook nog niet over uit zijn wat de juiste of definitieve termen zijn. Voorlopig eclectisch, altijd veranderend, zeg je en je verwijst naar de terminologie die je in de loop der jaren op jezelf hebt toegepast. Later in je boek leg je helder en overtuigend uit wat er mis is met het woord blank. Blank draagt de historisch geladen connotatie van reinheid, puurheid, afwezigheid van kleur en is tijdens de hele koloniale geschiedenis gebruikt als tegengestelde van mensen die werden aangesproken met het n-woord. In oktober 2016 had in De Volkskrant een stuk van de ombudsvrouw over het woord blank gestaan en inmiddels heeft De Volkskrant de term bij het grof vuil gezet.

Alliantie-politiek

Noem me onwetend, maar vergeef me; Tot ik jouw boek las was blank voor mij gewoon een ander woord voor wit. En als dat niet voor heel veel mensen ook zo was, was ‘Hallo witte mensen’ niet eens nodig geweest. Het is pas sinds kort, mede door jouw boek, dat ook hier een verandering in gang is gezet.

Eén woord kan, als het maar genoeg besmet is, 1300 andere woorden om zeep brengen. Dat blijkt maar weer. Als ik mijn essay niet in januari, maar afgelopen maand had ingestuurd, had ik voor wit gekozen. Alle andere woorden had ik laten staan. Ze gaan over alliantie-politiek. Over het loslaten van zogenaamd natuurlijke categorieën, om elkaar te versterken op basis van zelfgekozen verbintenissen.

Je haakte af, zei je in je tweet, omdat ik blank/zwart geschreven had. Ik haak niet af, ook al zette je me keihard in de hoek. Ik kies voor deze verbintenis. I’ll root for you. En ik hoop dat er altijd iemand is die me erop wil wijzen als ik onverhoopt toch verblind word door mijn eigen witte spiegelbeeld.

Het ga je goed.

Yanaika Zomer.

In een wasmand van de trap af

‘Dat ondernemen hè, dat valt me dus reuze mee. Maar die kinderen ernaast en mijn vriendinnen. Oh, en het huis! Sporten natuurlijk. Heb ik ook al in geen eeuwen gedaan.’

Bijna was ik mijn man vergeten. Snel zei ik: ‘Ja, en jij natuurlijk!’

Het was een grapje, want eigenlijk valt dat ondernemen me echt niet zo mee. Maar alles dat erachteraan kwam was pijnlijk waar.

Precies een jaar geleden begon ik voor mezelf. Het liep zo. Niks droom, doel, visie, eye of the tiger… Wel een sprong in het diepe. Of beter nog een val. Maar toch, in het diepe.

Inmiddels durf ik mezelf ondernemer te noemen, in de letterlijke zin van het woord. Ik voel me als een ondernemend kind dat de wereld om zich heen nog helemaal ontdekken mag. Een lieveheersbeestje in het gras, je eigen schaduw… Of gewoon wat er gebeurt als je jezelf in een wasmand de trap af gooit. Met een beetje mazzel gaat het goed.

Het afgelopen jaar leerde ik alles over ondernemen dat ik zelden van iemand anders hoorde. Want echt, om mij heen leken ze allemaal allang te weten hoe je BTW-aangifte moet doen, wat acquisitie nou precies is, hoe je een offerte opmaakt en wat je moet vragen voor je waar. (Echt, zoveel? Maar zo goed ben ik toch nog helemaal niet?) Niemand leek het lastig te vinden om alles in je eentje uit te moeten zoeken en geen collega’s te hebben om je dilemma’s aan voor te leggen. Of om je opdrachtgevers op elkaar af te stemmen en simpelweg een keertje nee te zeggen.

En daar kwam nog iets anders bij. Iets waar ik eigenlijk omheen wilde, iets waarvan ik vond dat het er niet mocht zijn, iets wat me tot op de dag van vandaag ergert. Ik bleek een typisch vrouwelijke ondernemer. Lekker dan.

Wat dat is, een typisch vrouwelijke ondernemer? Laat ik voorzichtig zijn. Want als ik ergens allergisch voor ben zijn het hokjes, vooral hokjes op basis van biologische indelingsprincipes. Ik zal het dus als volgt verwoorden:

Net als veel andere vrouwelijke ondernemers ben ik onzeker over de waarde van mijn product, noem ik mijn zaak vaak mijn bedrijfje, kan ik voor geen meter onderhandelen en verdien ik minder dan mijn mannelijke vakgenoten. (Nee Yanaika, je verdíent hetzelfde, je krijgt alleen minder!) Ik kamp daarnaast met schuldgevoelens naar mijn kinderen en heb moeite dingen als het huishouden los te laten. En de strijk. Wanneer doe ik in vredesnaam de strijk?!

Niet echt een lekkere score voor iemand die zich feminist pleegt te noemen.

En ik weet niet of het aan mij ligt, maar ook praktisch vind ik het soms een ramp om zorg en werk te combineren. Belangrijke afspraken en een ziek kind, deadlines en schooltijden… Of die ene keer dat je je kind toch maar meeneemt naar een overleg en hij dan keurig in een hoekje zijn broek vol poept.

Zelden voel ik mij kortom ‘momtrepeneur’ of die woman on top waarover ik zo vaak in tijdschriften lees. Die ondernemer op hoge hakken, keihard door het glazen plafond gestoten en toch heur haar nog in de krul. Bink en Boekweit elke dag op tijd op school en op woensdag naar kinderyoga. Hobby’s: hardlopen, burlesque dansen en een tweede bedrijfje. (Maar die gewoon voor de lol hoor.)

Oké, ik ben jaloers. Natuurlijk weet ik wel dat het niet echt is allemaal. Deze vrouwen zijn de sociaal geretoucheerde versie van zichzelf. Hun levens gefotoshopt. Maar net als met cellulitisloze dijen en jukbeenderen van porselein geldt ook hier: Als je genoeg van dit soort beelden ziet, ga je vanzelf geloven dat je mooier, slanker, beter moet.

Daarom wil ik een pleidooi houden voor de ware vrouwelijke ondernemer. Wie ze ook mag zijn. Van de ploetermoeder met een lingerielijn tot de CEO met kinderwens. En van de opdrachtloze freelancer met alle tijd voor haar hobby tot de gescheiden webshophuisvrouw die in mum van tijd een imperium opbouwde.

Natuurlijk bestaat dé vrouwelijke ondernemer niet. Maar we hebben minimaal een paar zaken met elkaar gemeen. Sommige van die dingen zou je vrouwelijk kunnen noemen, andere herkennen manlijke ondernemers net zo goed. Laten we in elk geval eerlijk zijn over die dingen.

Ik combineer de twee leukste banen ter wereld. Ik heb een tekstbureau en ik ben moeder. Als elke dag achtenveertig uur zou duren zou ik in allebei zomaar heel goed kunnen zijn. Nu doe ik eigenlijk maar wat. Maar mijn kinderen houden van me en mijn opdrachtgevers komen terug, dus misschien is dat zo slecht nog niet. Ik heb geduldige vriendinnen en een man die soms gek van me wordt, maar altijd achter me staat. Sporten is nog wel een dingetje. En de strijk natuurlijk. Als ik op een dag echt succesvol ben, huur ik daar iemand voor in.

Ik ben geen goede feminist. Over seksueel geweld door vluchtelingen

Allereerst een waargebeurd verhaal. In 1974 deed een vrouw aangifte van beroving. Het signalement van de dader was ‘ongeveer 1.80 meter, normaal postuur, donker krullend haar en bruine ogen. Hij droeg een beige jas en een spijkerbroek.’ Jaren later vertelde ze mij over dat voorval. ‘Ik heb er nooit bij gezegd dat hij bruin was’, zei ze. ‘Ik vond dat huidskleur er nooit toe mocht doen.’

Ik moest hieraan denken toen ik een open brief las over de massale aanrandingen in Keulen tijdens nieuwjaarsnacht. De Duitse schrijfster Katja Schneidt schreef aan haar regering over de berichtgeving en hoe weinig gekleurd die was. Ze verweet de regering dat het zich al jaren hard maakt om seksueel geweld door asielzoekers, buiten de media te houden. Ook in de Nederlandse media zag ik een zekere mate van voorzichtigheid. De mannen zouden een Noord-Afrikaans uiterlijk hebben gehad, leken Arabisch te spreken of zouden mogelijk geen verblijfsstatus hebben.

Een paar dagen later zie ik -in elk geval in Nederland- nog maar weinig terug van die terughoudendheid. Het waren asielzoekers, vluchtelingen… Nee, ‘smerige Arabieren die hun poten af moesten houden van onze vrouwen!’

Pardon?!

Er was een tijd dat feminisme en een aversie tegen vreemdelingenhaat hand in hand gingen. Iedereen is gelijk en niemand mag uitgesloten worden of geweld worden aangedaan. Maar in tijden dat vluchtelingen ‘zo je dochter pakken’, heb je als feminist wat uit te leggen. Want een goede feminist zou inmiddels tegen buitenlanders, moslims en asielzoekers moeten zijn. Een goede feminist zou deze mannen moeten sommeren hun eigen vrouwen maar te gaan verkrachten. Een goede feminist zou zeggen: ‘Ik hoop dat het je moeder overkomt.’

Ik ben geen goede feminist.

De gebeurtenissen in Keulen zijn misselijkmakend en hartverscheurend. Het idee alleen al om door zo’n menigte heen te moeten lopen is beangstigend. Elke vrouw op de wereld kent in elk geval een beetje van die angst. Als de daders Noord Afrikanen waren of Arabisch spraken, is dat onderdeel van hun signalement. Ik hoop dat het bijdraagt aan de kans om ze op te pakken en passend te straffen.

Maar ik begrijp het wel wanneer een regering tot kalmte maant wanneer daders van seksueel geweld mogelijk vluchtelingen zijn.

Veel van de keren dat ik uitgemaakt ben voor hoer of bepoteld ben in de kroeg, was dat door blanke boerenlullen uit de polder. Niemand die ik ken, zag daarin in een patroon of een bevestiging dat Nederlandse mannen verkrachters waren. Niemand die ik ken ontwikkelde een angst voor blanke boerenlullen uit de polder. Ploertig gedrag van Nederlanders straalt niet af op andere Nederlanders. Ploertig gedrag van vluchtelingen wel op andere vluchtelingen.

Nederlanders die tegen nieuwkomers zijn, zijn zelden feminist. Toch grijpen ze ‘kopvodden’ en seksueel geweld maar al te graag aan om aan te tonen dat ze een gevaar vormen voor de Nederlandse samenleving. Ik voel me in Nederland geen moment onveilig door de aanwezigheid van nieuwkomers. Wel door mensen die zoveel haat verspreiden.

Ik hoop echt dat alle daders van de massale aanranding in Keulen worden gepakt. Niks menselijks is mij vreemd, ik zou ze eigenhandig wat aan willen doen. Maar of ze nou wel of geen asielzoekers waren, is daarbij niet het punt. Hun huidskleur wel. Net als de kleur van hun ogen, de kleur van hun jas en die van hun spijkerbroek.