Dus vandaag schreef ik drie brieven,
geschiedenis
en een oude kennis af.
Ik maakte schoon – huis en schip –
en ik versloeg, behalve draken,
een rugbywedstrijd op de BBC.
Ik deed nog een dutje
en een dansje
en wat God me had verboden.
Daarna gaf ik een lezing
over Kwantumtheorie,
waarin ik de hypothese
‘daar woon je beter van’,
van tafel veegde
door het prul met één karateklap
doormidden te slaan.
Ik haalde mijn zwarte band
en mijn hart op aan een kabeltrui,
waarna ik lunchte met gekonfijte eend,
wijn en dadels
en mijn allerbeste vriend.
Ik schonk hem aandacht en zijn glas vol
en haalde daarna mijn kinderen van school.
Ze moesten nog naar vliegles
en naar Kintsugi,
dus ik kon mooi een boodschap doen
voordat mijn minnaar kwam,
net als ik.
Ik waste de lakens en mijn handen
in onschuld en een scheutje bleek
voor extra wit en natuurlijk voor de buurvrouw,
die het liefst mijn vuile was zou zien.
Daarna draaide ik pasta
en een heel klein beetje door,
maar ik verwerkte mijn bitter in de pudding,
dus dat kwam mooi van pas.
De kinderen naar bed gebracht,
bood ik mijn man het hoofd,
waarmee ik ook hem
van mijn to do kon strepen
en ik eindelijk foto’s in kon plakken
van de geboorte van de vijfde.
Daarna viel ik in slaap,
in verwondering
en in brokken uiteen.
Ik moest alleen nog maar,
maar dat was echt het allerlaatste,
blijven dromen.
Want anders kon je net zo goed
niks meer doen.