“Gecondoleerd, Yanaik!” Iemand schreeuwde in mijn oor. “En een gelukkig nieuwjaar!” Hij trok me in een knuffel, terwijl ik probeerde een antwoord te vormen dat recht deed aan de situatie.
“Kutzooi is het!”
“Wat?!”
Hij liet me los om me aan te kunnen kijken. Ik glimlachte en articuleerde beter: “Jij ook de beste wensen.” Uit de boxen schalde Prince.
Ik was die avond de stad ingegaan omdat het jaar 2000 was begonnen. Het jaar waar in de jaren ’80 al wasmachines en handmixers naar waren vernoemd. Niets zei higher tech dan de toevoeging van het getal 2000. Het jaar waarin we minimaal vliegende auto’s hadden verwacht en de mogelijkheid elkaar te videobellen. Het jaar dat vooruitgang beloofde en nieuwe kansen, mits onze computers het niet zouden begeven door een beestje dat nooit geleerd had wat er na ’99 zou zijn. Ik had mijn hele leven een voorstelling gemaakt van een feestende menigte en wildvreemden die elkaar omhelsden op straat omdat er een nieuw jaar, nee nieuw millennium was begonnen en wij de gelukkigen waren die erbij mochten zijn.
Er wás een menigte en mensen kusten elkaar. Ze dansten in dronkenmansliefde en wie vóór zonsopgang zijn bed opzocht was een ouwe lul. Een meisje met een glitterdiadeem 2000, kotste in een boog haar champagne uit en het leek op een confettikanon. “Gecondoleerd, Yanaik!”
Ik was 20 en had net mijn ouderlijk huis verlaten om te gaan studeren in een grote stad. Het idee was dat ze mij langzaam los zouden laten, veel langzamer dan ik hen en dat ik mezelf dan volwassen zou achten, maar stiekem nog enorm op ze zou leunen. Want zo gaat dat. Ik zou thuiskomen in de weekenden, met wasgoed en verhalen en ’s avonds op de bank tegen mijn vader aan kruipen. “Even naar voren, floeperd”, zou hij zeggen, om zijn trui omhoog te doen en zijn Parkerpen uit het borstzakje van zijn overhemd te halen. Zo vielen er geen gewonden.
In werkelijkheid had ik een week eerder voor het laatst tegen hem aan gelegen. Op een bed in de huiskamer, mijn oor tegen zijn borst. Geen Parkerpen, tricot pyjama’s hebben geen zakken. Onder zijn ribben kraakten zijn longen en het geluid nestelde zich voorgoed in mijn brein. Net als zijn ziekgeur en zijn vermagerde lijf. Knieën breder dan bovenbenen. Zijn wangen en ogen in negatief op zijn gezicht en z’n tanden te groot voor een mond die niet meer lachen kon. Bij de laatste keer op de weegschaal was mijn vader 45 kilo, twee kilo zwaarder dan de keer daarvoor. Het was zijn tumor die inmiddels harder groeide dan het vet verdween. Het was kerst 1999 en ik zong liedjes voor mijn vader die een pijnlijke dood stierf in de aanwezigheid van zijn vrouw en kinderen. Doodsangst. Mijn vader zag dingen, door de morfine of door het einde zelf, die hem bang maakten. Maar toen hij “halen” zei, wist ik dat hij er klaar voor was. “Wil je dat ze je halen?” vroeg ik. Hij knikte. “Ik hou van je, papa.” Mijn vader gebaarde met zijn hand wat hij niet kon zeggen en nam met één traan afscheid van ons. Ik zou voorgoed de winnaar zijn in de jaarlijkse kersthekelcompetitie. Dat dan weer wel.
Ik had de daaropvolgende oudejaarsdag gesproken op zijn uitvaart in een overvolle kerk. Over een lieveheerbeest, dat ik op de dag van zijn dood in de gang gevonden had. Mijn eigen millenniumbug, besefte ik later. De wereld ging door, terwijl ik krakend vastliep. In één klap volwassen en eeuwig een meisje zonder vader.
“Gecondoleerd, Yanaik!”
Misschien krijg ik spijt als ik niet de stad inga, dacht ik. Misschien kan een goed feest een nieuw begin markeren. Misschien kan ik het van me afschudden. Zijn zieke lichaam. De scheur in mijn binnenste. Dat ik nooit meer floeperd heet.
“Jij ook de beste wensen.” Uit de boxen schalde Prince en hij riep ons op om te feesten, om te dansen alsof het elk moment afgelopen kon zijn. Boy, was he right. Ik maakte me los uit de omhelzing en baande me een weg door de menigte. Iemand pakte mijn arm en gilde: “Gelukkig nieuwjaar!” Anderen staakten het feestgedruis om hun onvermogen te verbergen met meelevende blikken. Ik voelde ze branden in mijn rug en sloot mijn ogen. “Two thousand zero zero”, zong de prins. Ik wilde zweten. Ik wilde vergeten met mijn armen in de lucht. Eén liedje maar.
Mijn vader is nu twintig jaar dood. De helft van mijn leven. Ik voltooide mijn studie, kreeg kinderen, kocht huizen, kan leven van zijn taalgevoel en trouwde met de man die toen al mijn vriendje was. Ik werd weer gelukkig en hij zou trots op me zijn. Alleen december is lastig en met oud en nieuw moet ik dansen. Afschudden. Elk jaar een beetje minder rouw, maar nog altijd met mijn armen in de lucht. Zweten en vergeten. Eén liedje maar. Like it’s 1999.
Lieveheersbeestje… ik weet t nog. En deze had vin die dag in z’n haar als ik t mij goed herinner.
Zijn laatste woorden aan mij herinner ik mij ook nog goed: meisje, beloof je mij wat te maken van je leven? Dat beloof ik ome Jan ?